Deel dit artikel:

Luik-Bastenaken-Luik

Dat Luik-Bastenaken-Luik een monument is, staat buiten kijf. La Doyenne – zo wordt Luik-Bastenaken-Luik ook wel genoemd – zag in 1892 (!) het levenslicht en is daarmee de oudste van de zes wielerklassiekers die we belichten. La Doyenne betekent dan ook 'de oudste en meest gerespecteerde'. Misschien is het niet alleen de oudste maar ook wel de eerlijkste van alle klassiekers. Dat ligt aan het parcours dat een wielerkoers tot zijn essentie herleidt: een traject tussen A en B waarbij de beste wint. Luik liegt niet.

Een vroeg lentezonnetje verwarmt de Place Saint-Lambert, waar tegenwoordig de officieuze start van de klassieker wordt gegeven. Het is er ontzettend druk. Niemand snapt waarom ik hier nu, bij het krieken van de dag en dan nog op een weekdag, met een koersfiets sta te paraderen. Zij weten niet dat ik één van de oudste der wielerklassiekers ga fietsen. Het centrum van Luik met de fiets verlaten, raad ik niet aan. Kies voor een alternatief: start buiten het centrum als je echt het volledige traject wil fietsen. Of rij de volledige afstanden van één van de bekende toertochten voor wielertoeristen die over het traject van Luik-Bastenaken-Luik voert. Parijs-Roubaix, de Ronde van Vlaanderen, Milaan-Sanremo: ze hebben stuk voor stuk een zeer uitgesproken identiteit. Wat is dan het handelsmerk van Luik-Bastenaken-Luik? Heuvels, twee, drie tot zelfs vijf keer zo lang als die in Vlaanderen; veel groen om je heen; maar ook nogal wat grijs. Het parallelle traject (vanuit Luik zuidwaarts en weer terug naar Luik, noordwaarts) is apart. Vooral in de diepe finale wordt weer op hetzelfde grondgebied gefietst en duiken namen van gemeenten als Aywaille, Remouchamps en Beaufays nog een keer op. De eerste noemenswaardige – al snel zou ik spijt krijgen van deze woordkeuze – helling van de dag is de Côte de la Roche-en-Ardenne. Het plaatsje La Roche heeft een belangrijke rol gespeeld in de Tweede Wereldoorlog maar ken ik toch vooral van de cyclo La Vélomédiane Claudy Criquielion die hier jaarlijks vertrekt en arriveert. Bij het beklimmen van de Côte de la Roche-en-Ardenne verlaat ik La Roche. Dit is een ‘loper’, peanuts voor nagenoeg elke wielertoerist. Het is natuurlijk pas de eerste helling en ik heb nauwelijks zeventig kilometer op de teller staan. Dat heeft er misschien ook wat mee te maken.

Ardennenoffensief

Eens de eerste côte achter de kiezen gaat het via relatief grote, glooiende wegen naar Bastenaken, zoals de naam van de klassieker doet vermoeden het meest zuidelijke punt op het traject. Bij het binnenrijden van Bastenaken fiets ik voorbij een militair domein. De stad speelde een rol in het Ardennenoffensief, de nagenoeg laatste stuiptrekking van het Duitse leger in december 1944. Nadat de geallieerden het grootste deel van België hadden bevrijd, pleegden delen van de Duitse Wehrmacht (en vooral SS) een wanhoopsoffensief in de richting van de Maas. Bastenaken, toen verdedigd door de Amerikaanse 101 Airborne Division onder leiding van generaal Anthony McAuliffe, werd gedurende drie weken omsingeld door het Duitse leger. Het was kantje boordje maar de Amerikanen hielden stand. Toen een Duitse onderhandelaar de Amerikaanse generaal kwam vragen zich over te geven, antwoordde McAuliffe volgens de overlevering ‘Nuts!’, wat zoveel betekent als ‘onzin’. Dat McAuliffe door de Bastenakenaars op handen wordt gedragen, blijkt uit de naam van het plein waar nog steeds een Shermantank van het Amerikaanse leger te bezichtigen is: Place General McAuliffe. Maar op dat plein komen de Luik-Bastenaken-Luik-fietsers niet. Nog voor het binnenrijden van Bastenaken stuurt een pijltje op de rotonde me immers naar Houffalize.
In Houffalize, vooral gekend als mekka voor de mountainbikers, wacht de Côte Saint-Roche. De helling start in het dorpscentrum en loopt dan gestaag omhoog, tot de splitsing naar Tavigny. Opnieuw geen extreme pieken in het stijgingspercentage maar een haalbaar lopende helling. Daarna volgen wat kleinere, op- en aflopende wegen. Dit vreet aan je. Luik-Bastenaken-Luik sloopt je. Heel geleidelijk ga je stuk. En dan moet het ergste nog komen. Wanneer ik op het grondgebied Vielsalm fiets, gaat een belletje rinkelen: er wacht me heel binnenkort een triptiek, een lastig drieluik met achtereenvolgens de Côte de Wanne, de Côte de Stockeu en de Côte de la Haute-Levée. Drie hellingen, stuk voor stuk met een ander karakter, samengebald in nauwelijks tien kilometer. Ik graai in mijn achterzakken. Ik moet eten. Ik slurp net iets vaker dan de voorgaande kilometers aan mijn bidon. De schrik zit er toch een beetje in. Hieraan begin je beter gewapend, mét een volle tank.

Drieluik

De Côte de Wanne is heel bijzonder. Ik duik met hoge snelheid naar beneden om zo, gelanceerd, aan de klim te beginnen. Ik tuur naar links. Het landschap is magnifiek. Veruit het mooiste van de dag. Halverwege de klim wordt het toch wel pittig. Na de steile strook, tot het Mariakapelletje, volgt nog een lange uitloper die me ook deels door het bos stuurt. Deze helling liegt niet. Ze is de langste totnogtoe en ze heeft een paar gezichten. Na de Wanne duik ik naar Stavelot. Nog voor ik het goed en wel besef, moet ik bruusk rechts insturen. Voor me ligt de Stockeu. BAM. Terugschakelen. Terugschakelen. Terug-scha-ke-len. Veel kransjes heb ik niet op overschot. Enkele honderden meters voor het bij wielertoeristen heel gekende monument ter ere van Eddy Merckx, wordt het wel heel steil. Achter me priemt de kerktoren van Stavelot uit het landschap. Hier moet ik uit het zadel. En danseuse. Maar de dans is allesbehalve sierlijk maar eerder hoekig te noemen. Even verderop kijkt Merckx onbewogen toe. Hier moet je stoppen. Al is het maar uit respect voor het fenomeen dat deze klassieker vijf keer won. Ik doe wat massa’s wielertoeristen me al hebben voorgedaan: ik plaats mijn tweewieler tegen het monument. Nu lijkt het wel alsof Merckx met een Kuota-koersfiets rij. Hij zal het niet graag lezen. De volgende helling dient zich al aan. Als een valk stort ik me naar beneden, naar het centrum van Stavelot. Daar wachten, geloof het of niet, kasseien! Er is dus echt wel een reden waarom ik pas voor de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Roubaix en waarom ik collega Thijs Zonneveld die klassiekers laat fietsen. Kinderkopjes: dit was dus écht niet het plan! Maar ik zet door en ben er relatief snel van af. De Côte de la Haute-Levée is een asfaltklim. “Een kloteberg”, mompel ik een paar keer. Rechttoe, rechtaan. Saai. Niet mooi. Zo ervaar ik het althans. Ik vind er niets aan. Het tweede luik van de klim is iets voor de sterke mannen. Hier, op het ‘vals plat’, kan nog eens worden doorgetrokken. Maar de kilometers beginnen zijn tol te eisen. De frisheid in de benen is er niet meer. Ik fiets in een egaal en vlak tempo omhoog. Twintig kilometer verderop ligt de Côte de la Vecquée. Die is vooral lang en daar is ook alles mee gezegd. Hier heb ik een zwak momentje. Ik hoop en bid dat het niet te lang duurt. Wanneer ik na de afdaling Sougné-Remouchamps in het vizier krijg, klaart het op in mijn hoofd en enigszins ook wat in mijn benen. Dat laatste moet wel want wie Remouchamps zegt, zegt La Redoute … Dit is de zone van de waarheid, zoveel is duidelijk. Het parcours dat ik vandaag rij, is gebaseerd op het traject van de 100ste Doyenne, die op 27 april 2014 werd afgewerkt. Belangrijke afwezige in het parcours is dan ook de Côte du Rosier, nochtans ook een naam als een klok, zowel bij de renners als bij de wielertoeristen. Want het is net op de gelijkmatig oplopende Rosier – 5,6 km lang en een te overbruggen hoogteverschil van 310 meter – dat je op basis van een klimtest een richtinggevend beeld kan krijgen van het door jou geproduceerde vermogen. Ik heb het over de zogenaamde Rosier-test. De Rosier laat ik nu voor wat ie is. Ik test me vandaag al meer dan voldoende. Wist je dat je Luik-Bastenaken-Luik met zijn totale hoogteverschil van pakweg vier kilometer kan vergelijken met een bergrit in de Tour de France? Daar zorgen die tien Ardennenhellingen voor. Nou ja, tien. Dan worden er twintig niet meegeteld in het officiële lijstje met de côtes.


Philippeville

De échte finale van Luik-Bastenaken-Luik begint hier en nu. Het is waar, de rol van de Côte de la Redoute is in de koers tegenwoordig niet meer wat ze ooit is geweest. Maar het blijft toch wel een lieu de mémoire, een unieke pleisterplaats waar wielergeschiedenis werd geschreven. Eigenlijk ziet de helling er niet uit. Althans toch niet het eerste deel ervan. De klim loopt parallel met de weg die dagelijks duizenden auto’s richting autosnelweg stuurt. Voor me, op het asfalt, staat ‘PHIL’ gekalkt. En wat verder ook. En nog wat verder weer. Al enkele jaren wordt deze site op de dag van Luik-Bastenaken-Luik omgedoopt tot Philippeville. Op die dag is Philippe Gilbert, kind van de streek, de burgemeester van deze virtuele ‘stad’.
Het tweede deel van de beklimming begint nadat de weg is afgebogen naar links en voorbij de gedenkplaat die de klassieker Luik-Bastenaken-Luik moet eren. Er volgen een paar trapjes: héél steile stroken (tot 22%), afgewisseld met … iets minder steile stroken. Hier alleen maar groen om me heen. Maar wanneer ik achter me kijk, zie ik in de verte auto’s denderen over de autosnelwegbrug. La Redoute geeft perfect weer waar Luik-Bastenaken-Luik voor staat: die gekke mix van groen- en grijstinten. De top, 292 meter boven de zeespiegel, is nu in zicht. Nog even een laatste sprintje eruit persen en het is voorbij. Mijn hart en longen pompen als gek. Maar ik geniet. Het panorama is bijzonder.

Stanneke

Nu volgt een stuk op het parcours dat me ligt: het stuk van de tijdrijder-solist. Tot de voet van de Côte des Forges vergaat het me voortreffelijk. De Forges-helling zelf is andere koek. Meer nog, ze valt me tegen. Maar breken kan en mag hier niet. Al is het maar om Stan Ockers, die bovenop Les Forges een monument heeft, niet te ontgoochelen. Stanneke, in 1955 winnaar van Luik-Bastenaken-Luik en later dat jaar ook wereldkampioen, verongelukte in 1956 op de Antwerpse wielerpiste. Ockers was een allrounder. Hij werd zelfs tweede in de Tour de France van 1952 na Fausto Coppi. Dan weet je het wel. Stan was een crack. Het parcours leidt me nu naar grondgebied Esneux, waar de helling ligt die je in het Nederlandse vertaalt als ‘Valkenrots’. De Côte de la Roche-aux-Faucons werd pas in 2008 geïntroduceerd in de Ardennenklassieker, ter vervanging van de Sart-Tilman. De vernieuwing is een succes gebleken want de Roche-aux-Faucons wordt in het peloton gezien als de nieuwe dooddoener van Luik-Bastenaken-Luik. Wie hier mee is, doet straks mee voor de knikkers. De helling is bijzonder geschikt om de tegenstand te slopen. Wie goed is, organiseert dat sloopwerk in verschillende fases. De Valkenrots laat de betere klimmers toe om – Muhammed Ali-gewijs – to float like a butterfly and to sting like a bee. Het eerste deel is wel héél steil en verloopt in twee trapjes, alleen gescheiden door een vlakkere passage doorheen een woonwijk. Het tweede deel, na de bewuste afdaling waar de Italiaan Vincenzo Nibali in 2012 Philippe Gilbert in de vernieling reed, loopt gezapiger omhoog maar na 240 km is dat ‘gezapige’ net zo moordend als het steilere werk dat voorafging. Zijn het de vrijgekomen dopamines die zich van me meester maken? Ik weet het niet. Ik ervaar hier en nu de ‘verlichting’. Ik fiets op een wolkje. Heel even dan toch. Dit is een mooie klassieker. Tot dat besef ben ik intussen gekomen. En ik ben niet de enige die dat vindt. De renners doen dat ook. Het Franse wielerblad Vélo Magazine deed ooit eens een enquête in het peloton. Die reveleerde dat de coureurs zelf de Ardennentocht tot de mooiste klassieker van allemaal verkozen. De mooiste dus maar misschien ook wel de zwaarste. Mogelijk heeft het ene met het andere te maken.

Huisnummer 256

Luik is nu niet ver meer. Na een lange afdaling tot Sclessin doemt het vuurrode stadion van voetbalclub Royal Standard de Liège voor me op. Dat heb ik nu nodig, om de laatste loodjes van deze klassieker tot een goed einde te brengen: die scheut passie zoals ook de supporters van de Rouches die tijdens de thuismatchen etaleren. Ik schud de benen los, probeer me op te laden. Het groene van La Redoute en de Valkenrots heeft nu al een poos plaats geruimd voor een grijze en grauwe stedelijke look. De industrie van Luik domineert nu het decor. Dit is géén fietsdecor. Behalve dan die ene dag, ergens eind april. Ik neem mijn guidon onderaan vast, tot op het moment dat ik rechtsop draai. Een smalle steile steeg ligt voor me uit.
Ze lijkt eindeloos lang. Links van me huizen, rechts van me huizen, lang niet allemaal in een al even onberispelijke staat. Dit is de Côte de Saint-Nicolas, de tiende helling – nuance: de tiende officiële helling – in het roadbook van deze klassieker. Ik fiets nu door de Italiaanse wijk. Op de dag van Luik-Bastenaken-Luik is het hier feest. Dan hangen Belgische en Italiaanse vlaggen te wapperen en dan roert er zich mogelijk ook een Italiaanse renner in de kopgroep. Attacca! Bij mij is er een andere Italiaanse term aan de orde: parcheggio! Ik parkeer. Bijna letterlijk. Hoe kan het toch dat Frank Vandenbroucke hier in 1999 omhoog knalde alsof het niets was? Het antwoord kennen we intussen. Het waren andere tijden.
VDB had in 1999 vooraf voorspeld waar hij zou demarreren. Nadat hij op La Redoute al een robbertje had uitgevochten met Michele Bartoli en het prestigeduel in zijn voordeel had beslecht, kletste Vandenbroucke op Saint-Nicolas ook nog eens doodleuk Michael Boogerd uit het wiel. VDB was Dieu, mijn God. Hij is de reden waarom ik ben beginnen fietsen. Al die gedachten bevolken mijn hoofd wanneer ik omhoog kreffel. Mijn vermoeide ogen speuren naar huisnummer 256. Ter hoogte van dat huis zou VDB hebben gedemarreerd. Op de grote plateau: onwaarschijnlijk. Ik herinner me ook nog de gebronsde benen van VDB die dag. Van al die wielerstages natuurlijk. Maar ook van de ‘speciale massageolie’ van zijn verzorger Freddy Viaene die zijn benen er bruiner deed uitzien dan ze eigenlijk waren. Frank dacht aan alle details. Man, wat hield ik van die kerel.
De beklimming naar de finishlijn in Ans toe is andermaal geen officiële helling in de koers maar niemand die durft beweren dat het hier niet vervelend omhoog loopt. Wanneer houdt het nu verdomme eens op? De pijn is nu niet meer te harden. Het moet gedaan zijn. Gelukkig is het vandaag geen koers en mag ik af en toe eens inhouden ‘dankzij’ het drukke autoverkeer en de verkeerslichten. De omgekeerde wereld. Doorgaans wil een wielertoerist van geen ‘obstakels’ op zijn weg weten, nu zijn ze meer dan welkom. Het getreuzel geeft toch nog wat zuurstof aan mijn compleet verzuurde spieren. Ik draai de laatste rechte lijn op. Hier ga je knullig onderuit zoals Dan Martin in 2014. Of hier sprint je je medevluchter(s) uit het wiel als je alsnog Luik-Bastenaken-Luik op je palmares wil. Ik sprint op mijn eentje. Ik win niet. Maar toch voel ik me een winnaar.


– FLASHBACK –

1919: Devos meest levende onder de doden
In 1919 werd Luik-Bastenaken-Luik gereden in barre weersomstandigheden. Van de 32 renners die de start namen, bereikten er slechts 6 de finish. De man van ijzer was die dag Leon Devos. Nadat de wedstrijd op de middag was geneutraliseerd en de organisatie de 9 overblijvers op een warm maal trakteerde, verscheen de West-Vlaming 5 uur later in Bastenaken, bij de terrassen van Avroy. De laatste kilometers had hij slechts aan 15 km/uur afgewerkt. Maar Devos won en dat was wat telde.

1957: twee winnaars
“Een zege die zo schoon was in zijn onbarmhartige lelijkheid”, zo omschreef sportjournalist Karel Van Wijnendaele de overwinning van Germain Derycke in de editie van 1957. Schoon omdat Derycke zich in die koers oppermachtig toonde en zelfs drievoudig Tourwinnaar Louison Bobet los uit het wiel reed op de Rosier. Lelijk omdat de wedstrijd werd gereden in erbarmelijke weersomstandigheden. Dat Derycke in de finale van de wedstrijd net als zijn buitenlandse vluchtgezellen een gesloten overweg had genegeerd, zorgde ervoor dat Frans Schoubben klacht indiende. Finaal werd aan de groene tafel beslist dat Luik-Bastenaken-Luik twee winnaars zou hebben: Derycke én Schoubben.

1980: het gevecht tegen de pijn
Twee gevoelloze vingers hield de Franse superkampioen Bernard Hinault over aan Luik-Bastenaken-Luik 1980. Net als de editie van 1957 was het ook toen hondenweer. “Eén lang gevecht tegen de pijn”, zou Hinault het na afloop omschrijven. In die editie is de Breton de verschrikkelijke sneeuwman die in de laatste tachtig kilometer eenzaam verder ploegt, door de wind, door de sneeuw. Hij houdt er twee bevroren vingers aan over. Slechts 21 renners bereikten op die ‘vervloekte’ 20ste april van 1980 de finish in Luik.

2011: de kinderdroom van Phil
2011 is een droomjaar voor Philippe Gilbert. De Waalse Belg wint alles waar hij zijn zinnen op zet, tot de kermiskoers van Gullegem toe. Gilbert had al de Amstel Gold Race en de Waalse Pijl op zak, Luik-Bastenaken-Luik zou de kers op de taart zijn en een vervulling van een kinderdroom. Het leek allemaal zo makkelijk te gaan voor Gilbert. Zelfs de Luxemburgse tandem Fränk en Andy Schleck kon de pret niet bederven: de broertjes werden los uit het wiel gesprint door een oppermachtige Gilbert.