Deel dit artikel:

Calpe: eat, sleep, train, neem een badje and repeat

Er zijn veel plaatsen waar je als fietser op voorjaarsstage kan gaan. Draai of keer het zoals je wil: Calpe steekt er stilaan met kop en schouders bovenuit als dé plek. Profs, semi-profs en wielertoeristen die het koude België willen ontvluchten, struikelen er bijna over elkaar. Ook Joyce ging een weekje de heuvels van de Costa Blanca verkennen. Net op het moment dat de winter een serieuze prik uitdeelde in Spanje.

Twee dagen na mijn terugkeer uit Calpe ga ik baantjes trekken in Zelzate. Mijn vast zwemmaatje Claudio lacht me vierkant uit. “En bruin dat jij ziet!” Mijn witte kaken schieten vuurrood. Dat Spanje net tijdens mijn vakantie eerder een Scandinavisch land leek dan een zomerse bestemming, had duidelijk ook in België het nationale nieuws bereikt. Op één namiddag in korte broek na, was ik uitgedost alsof ik wou aanzetten voor een Vlaamse klassieker waarbij maartse buien zijn voorspeld. Het was nodig. Op de koudste dagen had je het gevoel in een frigo rond te rijden. Onderweg deden we geen enkel terrasje. Bang om te zitten verkleumen. Die ene dag in korte broek hadden we wel zin in een intermezzo, maar bleken alle stoelen in de zon al bezet in de dorpjes die we passeerden. De andere dagen zagen we in diezelfde dorpjes Spaanse vrouwen en cafébazen verveeld hun stoelen op een leeg terras verschuiven, in de hoop dat een idiote ziel het toch zou wagen om even te stoppen.

Maar ik klaag niet. Een vriend die hetzelfde moment op Mallorca zat, kreeg enkele dagen regen en sneeuw over zich. Toen storm Juliette ging liggen, bleken de bergen onbereikbaar door de sneeuw. In het binnenland waren wegen afgesloten door overstromingen.

Laat nu net onvoorspelbaar weer als dit me jarenlang hebben tegengehouden om in de winter aan de Spaanse Costa’s te fietsen. Liever ging ik naar een Canarisch eiland. De gemiddelde maandtemperaturen liggen er toch iets hoger dan in het Spaanse vasteland. En ook Mallorca – voor mij nog altijd hét fietsmekka – spaar ik liever op tot later in het voorjaar. Eén keer kwam ik er na een stage eind februari terug met een serieuze bronchitis omdat bibi hier zich weigerde te kleden naar de fris-aan-de-vis-temperaturen. Maar goed, omdat heel wat vrienden zo lovend zijn over Calpe, wou ik het er toch eens op wagen.

Parkeertoren

Het is een grappig zicht als je Calpe binnenrijdt en opkijkt naar de torenhoge hotels. Op heel wat balkons zie je fietsen staan. Een verticale fietsenstalling als het ware, vaak met zicht op de Middellandse Zee. Aan de balie van ons hotel vragen we toestemming om onze huurfietsen mee te nemen naar de kamer. “Off course you can!” Dat moet je op andere vakantiebestemmingen eens proberen! Vorig jaar nog, tijdens enkele bikepackings in Nederland – dat zichzelf toch altijd als hét fietsland bombardeert – kregen we nergens toestemming om onze fiets mee te nemen op de kamer. De horeca in Calpe beseft duidelijk dat een deel van de inkomsten bij fietsers te zoeken is en bepampert hen zoveel als mogelijk.

Calpe heeft moeite gedaan om gescheiden fietspaden aan te leggen. Dat verdient een bonuspunt. Dat we helaas direct weer afnemen als we zo’n pad uitproberen. Het hobbelt op en af bij elke oprit naar een huis of hotel, zit vol te korte bochten en wordt bovendien gebruikt door voetgangers die het onderscheid met het voetpad ernaast negeren. Daardoor zit je al na 500 meter gefrustreerd op je fiets. Geen wonder dat alle racefietsen hier de gewone rijweg kiezen.

Is dat gevaarlijk met het razende verkeer langs de kustwegen? Dat valt wel mee. We kregen een paar keer luid getoeter naar ons hoofd. Voor de rest blijkt het merendeel van de Spanjaarden achter het stuur vooral niet te weten hoe ze fietsers moeten inschatten. Anderhalve meter afstand houden is de norm. Sommigen nemen liefst het dubbele voor alle zekerheid. We kwamen heel vaak tegen dat auto’s ons op kleinere wegen niet durfden voorbij te steken. Oké, de wegen kronkelen en je weet nooit of er iets op je afkomt achter een bocht. Maar vaak hadden ze vrij spel en durfden ze nog niet in te halen. Soms stopte ik dan maar zelf aan de kant en wapperde ik met mijn handje. Liever dat dan kontenstaarderij.

Mathieu

Als je de juiste periode van het jaar naar Calpe komt, kan je bekende namen zien rondrijden. Heel wat profs komen in de wintermaanden rond Calpe hun skills bergop scherpstellen. Al op dag één hebben we chance. Op weg naar Coll de Rates komen we een heel peloton van Alpecin-Deceunick  met volgwagen tegen. In een flits herkennen we Mathieu van der Poel.

Die Coll de Rates was voor afreis trouwens het enige dat ik kende van de hele omgeving van Calpe. Als er één plek is waar fietsers zich in deze streek laten fotograferen, is het aan het bord dat op de top staat van de Rates. Een lelijk ding vol stickers. Maar goed, de beklimming zelf is best mooi. Net geen tien kilometer klimmen met vooral op het einde wat steilere stukken. Op de top staan toeristen in een rijtje aan te schuiven, tot het ‘hun beurt’ is voor een foto. Het heeft iets weg van taferelen die ik ken van de Mont Ventoux. De omgeving is zoveel mooier, maar iedereen wil een bewijsje aan hét bord.

Hoe toeristisch en lelijk de grote kuststeden ook zijn met hun potsierlijke hoogbouw, zo mooi is het binnenland. De lus rond het stuwmeer van Guadalest via een smal baantje is van adembenemende schoonheid. Puerto de Bérnia schotelt je dan weer een kronkelende beklimming voor met zicht op zee. Die klim spaarden we op tot de laatste dag. Bij veel wind wordt deze beklimming – en zeker de afdaling – afgeraden. Heel wat stukken zit je weinig beschut en je kan door een rukwind fel opzij geblazen worden. Omdat storm Justine inderdaad de eerste dagen van onze vakantie jongleerde met beaufortcijfers, wachtten we tot de wind wat was gaan liggen.

Onze laatste fietsdag fietsten we in de buurt van Castell de Castells ook de Puerto de sa Creueta op, wat een voorsmaakje gaf van een desolaat hooggebergte. Het is moeilijk te geloven dat je in vogelvlucht amper 20 kilometer van de kust verwijderd bent. In het begin van de vakantie dacht ik nog het snel gezien te hebben in deze streek. Op het eerste gezicht lijken de mogelijkheden beperkt maar hoe meer je rondfietst, hoe meer baantjes en minder bekende beklimmingen je ontdekt. (Mijn favoriete lus met de Bérnia en Puerto de sa Creueta vind je trouwens onderaan.)

Wannabe profs

Ik ging naar Calpe met een historisch laag vormpeil. Ik ben in jaren niet meer zo slecht in vorm geweest. Druk op het werk, verbouwingen en wekenlang ziek geweest in de winter: het is een dodelijke cocktail voor je conditie. In tegenstelling tot andere jaren had ik nog geen enkele lange rit gereden. Laat staan klimtrainingen. Ik moet er geen tekeningetje bij maken: het was doodgaan de eerste dagen in Calpe. Komt er nog bij dat heel wat beklimmingen verdomd steile stukken kennen. Neem nu die Puerto de Bérnia. De eerste tien kilometer vlieg je naar boven aan 0 tot 5 procent. De laatste vijf kilometer zijn moordend, gemiddeldes flirten hier met de 10 procent, met uitschieters naar 15 procent en meer. Ook op Sa Creueta, amper 6 kilometer lang, is het vaak stampen of omvallen.

Wat meer is: constant vlogen fietsers me voorbij aan dubbele snelheid, waardoor ik nog meer geparkeerd leek. De meeste toeristen rijden rond in groep. Fietsers die ingetekend hebben op een georganiseerde fietsvakantie met gids, of groepjes fietsvrienden die samen zijn afgereisd. En daar zitten mensen bij die graag hun koersheld kopiëren in de hoop daardoor zelf ook beter te worden. “Het is opvallend hoeveel mensen vragen om hun shifters naar binnen te zetten, zoals sommige profs doen”, hoorden we bij Vuelta Touristica waar wij onze fietsen huurden.

Hoe dan ook is het duidelijk dat de meeste wielertoeristen eind februari al in de vorm van hun leven zitten. En niet alleen de mannen. Op de beklimming naar Guadalest liet mijn man me achter om aan te sluiten bij zo’n groepje dat ons voorbijstak. Pas kilometers verder wachtte hij me op. “Niet normaal! Die vrouw in dat groepje sleurde op kop en een voor een moesten ze afhaken. Hoe zot rijden die hier allemaal zeg?”

Stoeftruien

Het is al langer een gegeven: vroeger gingen fietsers op stage om goed te worden, nu trainen ze in de winter keihard op de rollen om goed te zijn op stage. Uiteraard zitten er competitiebeesten tussen. Evengoed zijn het gewone stervelingen zoals wij, maar dan in driemaal betere conditie. En ook met een serieux alsof er op elke top prijzen te rapen vallen. Op vlakkere stukken raasden groepjes ons voorbij alsof ze bezig waren aan een ploegentijdrit. Harder, faster, stronger.

In het hotel showen de pauwen nog meer hun veren. Aan het ontbijtbuffet heb je twee soorten mensen. Groep één bestaat uit – vooral Britse – gepensioneerden die komen overwinteren. Groep twee is duidelijk sportief. Dat zie je niet alleen aan het afgetrainde lichaam en de jongere leeftijd, maar vooral aan het T-shirt van een of andere triatlon, marathon, of ultrarun die ze aanhebben. Stoeftruien. We herkenden er maar weinig wedstrijden van. We hoorden heel wat Oosterse accenten: Russisch, Pools. De steden vermeld op de shirts konden we niet altijd thuisbrengen. Ik had ook wat stoefshirts mee maar liet ze de hele week in de kast liggen. Ik voelde me met de huidige conditie niet echt waardig genoeg om te paraderen.

Nachtrust

Geen enkele avond bleven we plakken. Rond 9 uur ‘s avonds ging het licht uit. Letterlijk en figuurlijk. De kou en de lange ritten hakten er redelijk in. “Het staat me wel aan, dat leven van een prof”, zei mijn man op de laatste dag. “Eten, fietsen, slapen”. En een badje nemen. Na elke rit doken we in een dampend bad om onze bevroren voeten weer tot leven te wekken, waarbij we onverbiddelijk, bevangen door de plotse warmte, weggleden in een middagdutje. Bij deze mijn excuses aan alle Spanjaarden voor de dagelijkse waterverspilling. Maar dan hadden jullie de chauffage buiten maar wat hoger moeten zetten.

Ik keer zeker nog eens terug naar Calpe. In betere conditie zodat ik tochten langer dan 100 kilometer kan maken met nog meer hoogtemeters. Nu gingen we van zeeniveau tot 800 meter hoogte, maar als je wat langer doorfietst geraak je nog hoger. En onderweg lonkten nogal wat baantjes die leken te roepen: ‘Kom, verken mij!’ Graag dus.