Eén seconde nadat ik die ochtend van de 28ste juni wakker was geworden, trof het besef van mijn retro-engagement me als een moker. Hoe dwaas kan een mens zijn! Om te beginnen: mijn conditie was even lamentabel als die van Michael Jackson tijdens zijn laatste levensdagen. Ik had de maanden voordien welgeteld 158 km gefietst. Oké, de RetroRonde is geen wedstrijd, het heet een nostalgische, recreatieve tocht te zijn in de beste Vlaamse stoeten- en processietraditie. Maar ik ken dat, mannetjes op een fiets. Of ze zich nu op weg begeven met een gerestaureerde Automoto-fiets of met de meest moderne monocoque carbontoestand, veelal zijn ze de speelbal van hun assertieve huppelhormonen. Er wordt uitgedaagd, gedemarreerd, gedemonstreerd en gepresteerd. Dit stond vast: met mijn aspergekleurige sperziebenen zou ik al op de helling van Moregemplein de geest moeten geven. Een afgang zonder voorgaande was in de maak. Bovendien: met welke machine en in welke outfit zou ik mij op niet al te belachelijke manier kunnen mengen tussen al dat gedreven sepiavolk?
Wat de fiets betreft had ik niet veel keuze. Ik moest het doen met de zilveren Koga Miyata-toerfiets die ik op een blauwe maandag begin jaren tachtig van vorige eeuw had gekocht om de eerste opstoot van Michelin-bandjes ter hoogte van de heup in de kiem te smoren. Het stalen vehikel droeg oorspronkelijk spatborden, bagagerekken voor en achter en bijkomende remgrepen bovenaan het stuur. Mijn ‘umbraco-remmen’, noemde ik die. Wellicht had ik het woord ‘umbraco’ ooit horen vallen bij de fietsenmaker. Toen ik de term ‘umbraco-remmen’ gebruikte in het bijzijn van Julien Devrieze, sinds de prehistorie fietsmecanicien van de allergrootste coureurs, kreeg hij zo’n lachstuip dat zijn middenrif nu nog steeds opspeelt. “Oembrako-freins”, schalde hij in zijn onvervalste Gents. Sindsdien probeer ik Devrieze in het publiek zoveel mogelijk te mijden. Want als ik hem onverwacht tegen het lijf loop, anticipeert mijn schaamrood nog altijd op zijn gegarandeerde vraag: “Ha Rik, oe ès dadde medda oembrako’s?”.
De bagagerekken en spatschermen zijn reeds langs van mijn Koga verdwenen. Maar die bovenstuurse remgrepen – ‘watjesremmen’ noemde iemand ze ooit – staan er nog steeds, als twee zwarte, horizontale stigma’s op het blazoen van de berijder. Een paar jaar terug had ik klikpedalen op mijn Koga gemonteerd. De rechtgeaarde RetroRonde-renner gebruikt uiteraard geen klikpedalen. Dus moest ik in kelder, zolder, tuinhuis en composthoop (waar ik ooit een aardappelmesje, een pollepel, een schroevendraaier en een Gardena-spuitkop in terugvond) op zoek naar de oorspronkelijke voetriempjespedalen. Het kostte me meer dan een uur voor ik ze, in een hoekje van ons kasteeltje (zoals wij ironisch ons moestuinhok noemen), terugvond.
Gelukkig was ik alleen thuis toen ik de pedalen verving. De scène zou een zeer geschikte bijdrage zijn geweest voor Funniest Videos. Voor ik doorhad dat er zoiets bestaat als ‘linkse’ of ‘averechtse’ draad – ik ben trouwens alweer vergeten of die op het linker- of rechterpedaal zit – zat ik al lang over mijn kookpunt en verketterde ik de RetroRonde en mezelf omdat ik me opnieuw zo in de nesten had gewerkt.
Dan kwam de prangende vraag met welk retrotextiel ik zou deelnemen. U denkt wellicht dat ik maar had te kiezen uit de mooie collectie retrotruien die het Centrum Ronde van Vlaanderen bezit. Jammer genoeg zijn de meeste van die shirts oorspronkelijke kleinoden, die ooit werden gedragen door afgetrainde, slanke, gestroomlijnde coureurs. Maatje S of minder dus. Optimistisch wurmde ik me in een Splendortje. Moet wellicht ooit van Michel Pollentier zijn geweest. Ademen ging nog net. Ik wilde me bevrijden maar – 28 juni was een zomerse, plakkerige dag – ter hoogte van schouderbladen en borsten (jawel) bleef de trui als een half opgerold worstje steken. Gelukkig kwam een gniffelende Freddy Maertens voorbij om mij uit de nood te helpen. Mijn ten opzichte van hem moeizaam opgebouwde autoriteit lag samen met het Splendortje als een vod op de grond. Na nog wat paswerk waarbij de heer Maertens zich uitbundig vermaakte, vond ik uiteindelijk een truitje van Boule d’Or waarin mijn contouren zich niet al te onomstotelijk aftekenden. Met de broek liep het vlotter. De onvolprezen, uit buitenaardse klei opgetrokken Lucien De Schepper bezorgde me een zwarte, erg rekbare broek waarop in witte letters de totaal ontoepasselijke naam ‘COPPI’ was geborduurd. Bovendien zat ter hoogte van mijn rechterbil – bil, niet dij – een door motten geconstrueerd kijkgat dat zelfs Carglass niet meer dicht zou krijgen.
Nu de valhelm en de schoenen nog. Ik vond bij ons in het CRVV in een kartonnen doos een witte worstenhelm waar Gino, de schoonbroer van Freddy, een blad van een Ficus lyrata – die bij ons in de inkomhal staat – onder schoof, als imitatie van het koolblad dat de renners indertijd gebruikten om extreme hitte tegen te gaan. De schoenen waren een ramp. Een zoektocht in de catacomben van het CRVV leverde niets op. In ieder geval geen koerssloffen waar mijn voeten in pasten. Ik moest het uiteindelijk doen met hoge, gewatteerde cyclocrossschoentjes waarop, totaal misplaatst, Tour de France was gedrukt. Nog voor de start was het of ik met mijn voeten in een ondergelopen kelder stond. Witte worstenhelm met nepkoolblad, tot het uiterste gespannen Boule d’Or-truitje, geperforeerde Coppi-koersbroek, gewatteerde cyclocross-schoenen: zo verscheen uw dienaar aan de start van zijn eerste RetroRonde.
Over de tocht zelf kan ik kort zijn. Ik herinner me er niet veel meer van. Op de col van Moregem (km 7,8) werd het me al zwart voor de ogen. Voor de rest staan me in de eerste plaats mijn stomende schoenen voor de geest. Daar ging, in de voorovergebogen positie waarop ik op de fiets zat, tachtig procent van de tijd mijn blik naar toe. Collega’s zeiden me achteraf dat het parcours erg mooi was, dat het er tussen de deelnemers vrolijk aan toe ging, dat het met de hitte best meeviel. Ook ik zal aan de RetroRonde onuitwisbare herinneringen bewaren.
(Rik Vanwalleghem, Grinta! 15, 2009)