Mens, met wat een plezier verkneukel ik mij in dergelijke bestofte, flink vergeelde en doorleefde boeken. Alleen al de patine, het bewaarmiddel en het bijna bijbelse in zo’n woord: een almanak. Met, ter inleiding, een heuse nieuwjaarsbrief: “Wij vragen geen woorden, maar daden, / En wenschen ons renners daarmee / Een jaar met trofeeën beladen: / Aan sporters veel voorspoed en vree!” Met de sportoverzichten van 1934, verhalen en kluchten, erelijsten en records. Met goddelijke advertenties voor embrocatie Sprint, stuurlint Cauchero en Café Sportwereld bij Berke de Zanger – “Bijeenkomst van alle sportmannen!”.
Zo’n boek doorbladeren, het is een poging om dat tijdperk weer tot leven te roepen, met zijn wollen rennerstruien, reservetuben en vliegeniersbrillen, want die hele manier van doen en beleven is weg. Zo’n almanak, het is een museum, een monument voor de renners, de journalisten, de supporters van toen, voor hun dagelijkse bestaan en de taal die ze hanteerden.
1934, het was het jaar waarin Karel Kaers wereldkampioen werd, Jef Demuysere Milaan-Sanremo, Gust Danneels Parijs-Tours en Gaston Rebry zowel Parijs-Nizza, de Ronde van Vlaanderen als Parijs-Robaais won. Telkens goed voor smulverhalen waarin eerst de sfeer en de omstandigheden omschreven worden, en het supportersheir dat zich herkent in de coureur als simpele ploeteraar voor wie het leven evenzeer hard werken is, zodat het telkens een halve pagina duurt vooraleer men echt aan koersen toe is. Verslaggeving oude stijl, fantasierijk, romantisch, bevlogen. Zoals ook in dat stukje over Louis Roels, de Belgische kampioen van toen, dat, vertaald naar de tricolore trui van vandaag, ongeveer zo klinkt: “Ginds in de lieflijke Kempen, in het nijverige Balen met zijn sportieve bevolking, legde de ooievaar den 15 oktober van ’t jaar 1980 bij Agnes en André een ferm zoontje neder dat alsdan voor peter en meter onder den naam Tom werd gekerstend. Aangespoord door de daden van vader en van tante Annie voelde Tommeke zich ook tot het rennerschap aangetrokken. En dat er kwaliteiten in staken was algauw te bemerken…”
Aandoenlijk om ze te lezen, die rennersportretten van de jaren dertig, van een periode waar we weinig of niets meer van weten en dus per definitie heldhaftig en verheven is. Wat maakt dat alles van na de oorlog plotsklaps o zo doorzichtig en saai lijkt: volgwagens en vips, televisierechten en Twitter, oortjes en snelle suikers. En met eindejaar een cadeautje van de sponsor. Uiteraard met het klevertje met de prijs eraf gekrabd.
(Patrick Cornillie, Grinta! 17, 2010)