Herinnert u zich het tafereel uit de Tour de France 1997 toen onze landgenoot Tom Steels in volle massasprint een bidon keilde richting de knikker van Frédéric Moncassin? Of herinnert u zich wat in de recente Tour gebeurde: Mark Renshaw, de locomotief van de ongenaakbare Cavendish, die Julian Dean trakteerde op enkele rake kopstoten en daarna Tyler Farrar richting dranghekken piloteerde. Agressie in de koers: al hoort het er niet thuis, het komt voor. En heus niet alleen in het profwielrennen. Ook in de kleinste kermiskoers van de kleinste nevenbond, waar geen huizenhoge premie maar hooguit een drankbonnetje te ‘winnen’ valt, is het af en toe ‘koekenbak’. Vorige donderdag registreerde ik twee incidentjes, tijdens en in de marge van een VWF-koers.
Pol en Piet hadden er hun wedstrijd opzitten. Het officiële gedeelte dan toch. Het officieuze luik ging (verbaal) verder na de koers. Ze stonden enkele wagens verderop geparkeerd. Terwijl ik mijn fiets aan het inladen was, gingen de decibels steil de hoogte in. Ik hoorde niet precies waar het om ging. Vast wel iets dat gebeurd was in de koers, een of andere bagatel. Had Piet net iets te ostentatief op Pols wiel gereden? Of omgekeerd? Had Pol de premie van Piet afgesnoept? Of omgekeerd? Het werd in elk geval almaar bitsiger. Piets zoontje zat in de koffer en zag hoe palief tekeer ging. En zelfs moeder de vrouw wierp zich in de strijd. Een scheldtirade met hoog entertainmentgehalte die op een haar na uitdraaide op een knokpartij. Foei.
Een uur eerder, ergens in de voorlaatste ronde van mijn wedstrijd, was ikzelf in het oog van een stormpje terecht gekomen. De hoofdrol was weggelegd voor rugnummer 69. Een sterke coureur, daar niet van. Een dik gat weliswaar maar wel stevige poten. Explosief kereltje ook. Soit, ik had me in de wedstrijd al een paar keer getoond. Het liep lekker, weet je wel. ‘Mee’ zijn in enkele ontsnappingen, initiatief nemen, stofzuiger spelen. Van die dingen. Toch bleef het peloton compact. In de voorlaatste ronde hadden we met z’n vijven weer een klein gaatje op het peloton. Ik had net de sprong naar voren gemaakt en kon even niet mee inschuiven. Iets wat nummer 69 blijkbaar niet echt kon waarderen. Ik schudde het hoofd, hij dichtte dan maar een vijftal seconden later het kloofje en ik was blij dat ik zijn wiel kon houden en op die manier weer in kon schuiven. Hevig gesticulerend foeterde nummer 69 in het ronde: ‘Nu kunde wel, of wa?’. Inderdaad, op dat moment kon ik wel. Vijf seconden eerder even niet. Had nummer 69 daar een probleem mee? Blijkbaar wel.
Doorgaans probeer ik het altijd ‘goed te maken’ in de koers wanneer ik iemand aantik of wanneer er even onenigheid is. Brandjes zijn er om te blussen. En dat lukt me meestal ook. Niet bij nummer 69 die koppig voor zich uit bleef staren toen ik hem een paar bochten verder de hand reikte en zich verder wentelde in zijn agressie. Jammer. Ik weet niet welke verwensingen hij me nog allemaal naar het hoofd heeft geslingerd maar één ding weet ik wel: dat hij het rugnummer 69, toch een verwijzing naar het gezegende Merckx-jaar 1969, niet waard was. 666 was een beter rugnummer geweest. The Number Of The Beast. Moraal van het verhaal: agressie, al dan niet in zijn schuimbekkende vorm, hoort niet thuis in de koers.