Deel dit artikel:

Relaas van een granfondodebutant

Onze verslaggever Raf Liekens reed deze zomer zijn eerste granfondo. Met de Granfondo La Fausto Coppi in het Italiaanse Piemonte koos hij meteen voor een grand crû in het klimmerswereldje.

Hartslag 113. Beginnersstress in het startvak. Ik sluit mijn ogen en haal een paar keer diep adem door mijn neus. Een nieuwe blik op mijn hartslagmeter: 110. Waarom zou ik nerveus zijn? Ik doe dit toch graag? ‘Denk aan Sagan’, flitst het door mijn hoofd. De wereldkampioen heeft nooit stress. Tenminste, dat beweert hij toch. Hij beleeft de koers als rock ‘-n’ roll. ‘Winnen? Ach, als ik me maar heb geamuseerd onderweg’. Het is een fantastische instelling en meestal lukt het mij ook om het zo te benaderen. Maar niet vandaag.

Kortsluiting
Mijn hoofd zit vol twijfels. Vorig jaar nam ik voor het eerst deel aan een wedstrijd voor klimmers: de Giro delle Dolomiti in Bolzano. Een fantastische zevendaagse rittenkoers voor cyclosportieven met dagelijks één of twee tijdsregistraties op een col. Die formule maakte dat je je maar maximum anderhalf uur per dag naar de sjokkedijzen moest rijden. De rest van de rit was vakantie. Genieten en freewheelen. Mijn 23ste plek in de eindstand smaakte naar meer.

Maar de ervaring met Belgische toertochten leert dat ik heel lange inspanningen veel moeilijker verteer. Mijn motor is te klein. Na een uur of vijf is het vet doorgaans van de soep. Bovendien heb ik onlangs door een zware buikgriep drie kilo verloren op vijf dagen.

Een week later, tijdens de ‘generale repetitie’ in de Ardennen, kreeg ik na vier uur krampen van mijn kleine teen tot in mijn oorlellen. Vandaag vrees ik dat datzelfde zout- en magnesiumtekort opnieuw voor kortsluiting in de spieren zal zorgen.

Mijn trainingsmaatje Briek en ik hebben ons een doel gesteld: samen, schouder aan schouder, over de streep rijden. In de top-100. Híj is een marathonman die nooit kapot gaat. Ik heb een hoger intensief vermogen. Maar als ik dat vandaag maximaal inzet, doof ik later in deze wedstrijd gegarandeerd uit als een nachtkaars.

Zwaarder dan de Marmotte
65 euro hebben we extra betaald om in het vip-vak te mogen starten. De opbrengst gaat naar ‘Save the Mountains’, dat gaf de doorslag. De 2.500 deelnemers worden overigens niet in schijfjes losgelaten, zoals in de Marmotte. Nee, na het startschot klikt het hele pak in de pedalen. We verlaten het gezellige Cuneo via de Ponte Vecchio. De deelnemers aan de mediofondo (111 km, 2.500 hm) gaan linksaf, om zich na een relatief vlakke aanloop meteen te laten geselen door de verschrikkelijke Colle Fauniera, een moordenaar van 22 km met een gemiddeld stijgingspercentage van 8%. “Erger dan de zwaarste kant van de Stelvio”, is me verteld.

De granfondisti maken eerst nog een ommetje naar het noorden, alvorens ze na 90 km de Fauniera voor de kiezen krijgen. “Gedraag je tot aan de voet van die klim als een kopman”, raadde een vriend me aan, “want daar wordt niet met minuten, maar met kwartieren gesmeten”. Hij had deze Fausto Coppi vorig jaar gereden en vond hem zwaarder dan de Marmotte. Slik.

Paars
De 40 km lange vlakke aanloop verloopt razendsnel. We rijden in een groot peloton naar de voet van de eerste klim, de Valmala. Ik kijk om en zie een eindeloze sliert paarse shirts. In deze granfondo mag je enkel starten als je het officiële Coppi-shirt draagt. Gelukkig is het mooier dan het oranje misbaksel van de vorige editie.

De dreigende wolken lossen mijn vrees in: wat aanvankelijk onschuldig gemiezer was, is nu een driftige plensbui. Het voortdurende gewring maakt het nog gevaarlijker. Op een rond punt schuift iemand onderuit. Zonder veel erg. Zijn bidon ligt in het midden van de weg. Hoe gaat hij die in hemelsnaam kunnen oprapen?

Binnen het uur draaien we de klim op. Eindelijk. Ik ben kletsnat en begin net kou te krijgen. De groep explodeert. Even drijven Briek en ik onze hartslag richting omslagpunt. Daarna kiezen we voor het eigen ritme, een zevental slagen onder de overslagpols. Niet te gek doen. Voor ons rijdt een tachtigtal renners. We zitten op schema. En het regent niet meer!

Verhakkelde Bianchi
Boven, aan de bevoorrading, stoppen we om onze halflege bidons bij te vullen. Iedereen rijdt door. Ons gebrek aan ervaring duwt ons voor het eerst in de fout. We hadden hier niet moeten stoppen.

De afdaling is nat en levensgevaarlijk. Het eerste deel is een geasfalteerd, slingerend geitenpad vol gaten, waarop iedereen voorzichtig afdaalt.

Toch zit ik lekker in het ritme en kan ik mensen inhalen. Wanneer de weg breder wordt, haal ik de voet nog meer van de rem. In de eerste ruime haarspeldbocht voel ik mijn achterwiel schuiven. Ik corrigeer en kan nog net overeind blijven. De schrik overvalt me. Waar ben ik mee bezig? Briek, die zonet nog op 200 meter hing, komt me voorbij gesneld, in het zog van een meesterdaler die risico’s neemt. Ik durf amper aan te pikken.

Een groene Bianchi plakt tegen de rotsen. De kader is volledig verhakkeld. Ligt zijn eigenaar in het ravijn? Plots is het een slagveld. In haast elke bocht zie je mensen onderuit gaan of overeind komen en hun schaafwonden inspecteren. Zonder die schuiver was ik daar zeker bij geweest. Ik word nog banger.

In de vallei wacht Briek me op. Snel nestelen we ons in een groep die algauw 25 man sterk is. Niemand heeft veel trek in beulenwerk aan kop. Tegen 30-35 km/uur kuieren we naar de voet van de Piatta Soprana. “We zijn minuten aan het verliezen”, roept Briek. “Als we boven niet waren gestopt, hadden we in de groep hiervoor gezeten.” Ik knik. Wat later trekt hij opnieuw aan mijn mouw. “Ik krijg mijn ketting niet meer op mijn 25, 28 en 32. Als we opnieuw gaan klimmen, wil ik even stoppen. Eén minuutje werk, oké?” Ik knik opnieuw. Dan kan ik eindelijk pissen.

Moral
Nadat Briek zijn mechanisch euvel heeft hersteld, zetten we de achtervolging in op ‘onze’ groep. Vooral op het steilere middenstuk van de Soprana rapen we voortdurend enkelingen op, onder wie de tweede vrouw in de race: een messcherpe blondine van een jaar of 40. Boven rijdt ze opnieuw door, terwijl wij alweer stoppen aan de bevoorrading. Op de Fauniera zullen we haar opnieuw voorbij rijden. Wat een voordeel is het als je mensen hebt die je bidons en gels aanreiken, in plaats van aan de ristoro’s met zakjes drinkbuspoeder te moeten staan klooien. We verliezen opnieuw minuten.

En dat wreekt zich. In de vallei moeten we vol aan de bak om te kunnen aanpikken bij drie Italianen. We verplichten hen om mee rond te draaien. Maar voor ons is niks meer te zien. We hebben de trein gemist.

De eerste 6 km van de Fauniera zijn een makkie: van 3 tot 6%. Keerzijde van de medaille: in de resterende 16 km duik je haast nergens nog onder de 10%, en om de haverklap gooien ze passages van 12 tot 16% voor je wielen. Ons klimtempo zakt naar 10-11 km/uur. Toch kruipen we nog mannen voorbij die zichzelf zijn voorbij gehold in het begin van de race.

Vanuit de achtergrond komt er niks meer. Ook de drie Italianen zijn we alweer kwijt. Goed voor de moral, al wordt dit een eindeloze onderneming. We zijn halfweg de klim, maar aan dit tempo doen we er nóg meer dan een uur over. Ik hoop maar dat de krampen uitblijven. Veel drinken en af en toe een gel naar binnen spuiten, is de boodschap. Aan de bevoorrading op 9 km van de top verliezen we opnieuw twee minuten.

Krampen
Briek zit op de limiet. Hij trekt grimassen en lost af en toe. Ik roep dat hij niet moet forceren. Ik wacht boven wel. Toch komt hij op de minder steile stukken telkens weer tot op het wiel. Taai als te hard gebakken biefstuk.

De kilometers tellen te traag af. De hoogte doet haar werk: ik voel mijn lichaam stilaan leeglopen. Wanneer houdt deze moordenaar nu eindelijk op? Op een kilometer van de top voel ik voor het eerst mijn hamstrings protesteren. Ik ken het signaal: de krampen zijn op komst. Briek schuift me voorbij. Ik moet hem laten gaan. De laatste honderden meters moet ik het tempo noodgedwongen laten zakken tot 7 km/uur. Er kan nu elk moment een stuip in mijn benen schieten die verder klimmen onmogelijk maakt. Gelukkig haal ik de top.

Boven trek ik mijn regenvest aan tegen de kou en de wind. Een oude man vraagt of ik wat moet drinken, maar ik antwoord niet. Nadenken. Even bekomen. Ik drink mijn bidon leeg en neem een gel. Daarna overhandig ik de man mijn bidon. Ik wijs naar een kit met sportdrank: vul hem daar maar mee. Grazie!

Gekkenhuis
“Het is te fris, weg hier!”, roept Briek. Ik weet dat hij gelijk heeft, maar ook dat ik nog moet eten om mijn krampen tegen te gaan. Beneden dan maar. De afdaling van de Fauniera heet levensgevaarlijk te zijn. Daarom heb ik ze op filmjes verkend. Dat helpt. Ik stort me naar beneden. Het is droog en ik heb geen schrik meer. Op Briek wacht ik beneden wel.

Na 15 km dalen blokkeren mijn benen plots bij het optrekken na een bocht. Fuck, weer krampen! En het wordt erger. Ik kan nog amper trappen. Op een vlakker stuk stop ik. Briek heeft het gezien en gaat vol in de remmen. Ik eet snel een energiereep met magnesium. Ik stretch, maar krijg krampen op een andere plek. Mijn benen zitten vol scheermessen. Ik schreeuw het uit van de pijn. Alles wat ik net in de afdaling heb ingehaald, flitst weer voorbij. Frusterend!

Een ambulance passeert. Ik vraag om te stoppen. “Crampi! Magnesium?” Van wat ik kan opmaken, moeten ze dringend verder naar iemand die gevallen is. “Kom daar maar naartoe.”

We vertrekken opnieuw en halen een groepje in. In het volgende dorpje staan mensen op de baan. Ze doen heftig teken: vertragen. De ambulance staat er ook. Er ligt iemand te bloeden op het wegdek. Ik durf niet te kijken. Achteraf hoor ik dat het aan het hoofd was. Wat een gekkenhuis is dit toch? Zouden ze die afdalingen niet beter neutraliseren?

Opgeven?
De afdaling wordt steeds vaker onderbroken door bijtrapstukken. Mijn krampen zijn minder hevig, maar nog niet voorbij. Ik heb me vooraf voorgenomen om eerlijk te zijn tegen Briek, als het niet meer zou gaan. Hij kijkt om en ik roep: “Rijden! Rij maar voort! Knallen, verdomme!” Even later zie ik hem in de verte uit de groep wegdemarreren. Ik ben alleen.

Opgeven? Ik verdring de gedachte. Als ik nog enigszins normaal kan fietsen, moet ik die finish kunnen halen. Ik drink zoveel mogelijk. In de korte vallei vind ik opnieuw een ritme. De krampen verdwijnen.

Voorzichtig overwin ik de laatste klim, de Madonna del Colletto. Het is vervelend om hier op reserve te moeten klimmen. Mijn goede uitslag is weg. Veilig binnenkomen en uitrijden, is al wat me nog rest. Boven drink ik op mijn gemak een cola. Waarom nog haasten?

Lek
Pssssssssssjt! In één seconde tijd giert alle lucht uit mijn voorband. Ik sta halfweg de laatste afdaling, op een recht stuk. Rustig steek ik een nieuwe binnenband. Maar dan realiseer ik me dat ik het wisselstuk om een bommetje in de band te blazen stomweg ben vergeten. En Briek is weg. “Amateur!”, vloek ik tegen mezelf. Niemand van de granfondisti wil stoppen om me te helpen. Ze willen uiteraard hun goede stek in de uitslag niet verspelen.

Gelukkig zijn er ook deelnemers van de mediofondo op het parcours. Te voet keer ik terug naar de vorige haarspeld. Daar zullen ze eerder geneigd zijn om te stoppen dan op een steil recht stuk.

Een Italiaans koppel houdt halt om te plassen. Ik vraag hen om hun pompje. Maar wat ik ook doe, ik krijg geen lucht in mijn reserveband. Een sympathieke Belg en zijn zoon stoppen. Ook zij hebben een pomp. Ook daarmee lukt het niet. “Die band is stuk”, zegt de vader. “Neem er maar één van mij.” Zonder hem had ik in de bezemwagen moeten kruipen.

Na een minuut of twintig kan ik eindelijk weer verder. Even denk ik erover om samen met vader en zoon naar de finish te rijden. Maar dan flitst er een Deen voorbij, tegen 50 km/uur. Ik spring naar het wiel. De laatste 20 vlakke kilometers lossen we elkaar af, alsof wij de kopgroep zijn. Ook hij is lek gereden.

Uiteindelijk finish ik op een teleurstellende 158ste plek. Briek is een halfuur eerder 71ste geworden. Hij is nét niet onder de vooropgesteld 7 uur kunnen blijven. Die tijd had er voor mij sowieso niet in gezeten. Maar zonder mijn lekke banden had die top-100 nog gekund. Ach, ik heb veel bijgeleerd en me rot geamuseerd. Soms vergeten we wel eens dat dat laatste nog altijd het belangrijkste is. Dit was vast en zeker niet mijn laatste granfondo. Ik heb de smaak te pakken.