Ik zit op mijn hotelkamer, lig languit op bed, laptop op de schoot. Ik zit/lig op 2239 meter hoogte. Althans volgens Wikipedia. Volgens de uitbater van de bar/pizzeria beneden is het 2240 meter. Kamer 102, op de eerste etage van Hotel Savoia, ligt ongetwijfeld op 2243 meter hoogte. De frisse berglucht waait de kamer binnen. Het is halfelf, om de haverklap hoor ik nu ronkende Harleys en Davidsons de top van de Passo Pordoi overschrijden. En af en toe hoor ik ook een open- of vastklikkend pedaal van een wielertoerist die halt houdt bij de souvenirshop om een T-shirt met daarop ‘PORDOI’ te kopen.
Links van me, tegen de kast aan, staat de fiets waarmee het morgen moet gebeuren. Eén brok carbon. Vederlicht. Ge(fine)tuned. Op punt gezet. Een raket. De 6,8 kg-regel van de Internationale Wielerunie netjes met de voeten getreden. Daaraan zal het dus niet liggen. Voor me uit liggen mijn naakte benen. Glad geschoren. Scherp, gespierd, gezond geaderd als een stuk Black Angus Beef, het resultaat van anderhalve week fietsen. Trainen, zouden sommigen het noemen. Zover wil ik niet gaan.
Passo Pordoi. Ik heb het altijd al een geweldige alliteratie gevonden. Ik bekijk het profiel van de berg: 9,4 km lang, 637 te overbruggen hoogtemeters, een stijgingspercentage van gemiddeld 6,8% en dat maximaal naar 10% piekt. Morgen moet het gebeuren. Morgenvoormiddag is er de Cronoscalata Arabba-Passo Pordoi. Toen ik enkele weken geleden boven op de Pordoi stopte om er van de Apfelstrudel in een bar te proeven – ik vond het toen leuk om, als een ware Michelin-inspecteur, na te gaan welke de beste plek is op de Sella Ronda om Strudel te eten – zag ik de aankondiging van deze klimtijdrit. 20 juli was D-day, stelde de affiche. Het beeld dat werd gebruikt om het event te promoten, deed het ‘m bij mij. Fausto Coppi prijkte erop. Weliswaar een beeld van Coppi op de Izoard uit de Tour van 1951 maar wat maakte het uit: Progetto Pordoi was geboren, op 20 juli moest en zou ik hier zijn. En ik ben hier.
De Pordoi heeft iets met Coppi en omgekeerd. Op de top staat een indrukwekkend monument voor de Campionissimo. Niet onlogisch want Fausto Coppi overschreed hier maar liefst vijf keer als eerste de top in de Giro d’Italia, doorgaans tijdens één van zijn indrukwekkende solo-ondernemingen. Coppi’s eerste kennismaking met de Pordoi was nochtans niet hartelijk. In de Ronde van Italië van 1940, toen hij als piepjonge rozetruidrager plots in moeilijkheden kwam in de zwaarste Dolomietenetappe, sleurde ploegmaat Gino Bartali hem als het ware over de ondergesneeuwde Pordoi. Het roze stond op het spel en aangezien Bartali de trui toch niet meer kon nemen, toonde vrome Gino zich voor één keer een voorbeeldig gregario. Coppi won die Giro, ondanks de off-day op de Pordoi en dankzij – dat zou de fietsende monnik altijd beweren – de steun van Gino Bartali. Hoe dan ook, na de Tweede Wereldoorlog was Coppi onhoudbaar op de Pordoi. Telkens opnieuw primus op de Pordoi. Dat tonen ook enkele foto’s die aan de wanden van Hotel Savoia hangen. Het is ergens fenomenaal als je bedenkt dat dit hotel hier ook al in Coppi’s tijd stond. De bewijzen zijn er. Wanneer ik google op ‘Pordoi’ en ‘Coppi’ en doorklik naar ‘afbeeldingen’, vind ik een beeld waarop Coppi net de Pordoi-top heeft overschreden en waarbij Hotel Savoia net achter hem prijkt. Diezelfde foto zie ik op een ingeframede krantenpagina uit 1947 die in de lobby hangt. De uitbaters hier hebben een hart voor de koers.
“Alles samenpersen. Heel die carrère nu samenballen, in die ene versnelling, die ene explosie.” Wielerliefhebbers zullen dit commentaar wel herkennen. Het zijn de woorden van Michel Wuyts toen die in 1996 samen met Dirk De Wolf de laatste meters van het wereldkampioenschap wielrennen becommentarieerde. Luttele momenten voor Johan Museeuw zijn medevluchter Mauro Giannetti in Lugano uit het wiel sprintte richting regenboogtrui en eeuwige roem. Morgen heb ik ook zo’n explosie nodig, een explosie die dan 9,4 km duren moet, op de Passo Pordoi. De focus is groot, het verwachtingspatroon bij mezelf ook, al heb ik niet het flauwste benul van de tegenstanders. The day before zweef ik altijd wel ergens tussen hoop en vrees. Hoop op een knalprestatie – het mag er verdomme eindelijk eens van komen – en vrees voor een vernederende afgang waarbij ik alweer eens een excuus mag zoeken.
Wie een berg hard wil opfietsen, moet van die berg houden. Je moet als fietser respect en liefde tonen voor de berg in kwestie. Vloeken op een berg is bijvoorbeeld not done want dat werkt averechts. De berg voelt immers je haat en ergernis en zet het je dan prompt betaald. Enfin, zo denk ik er toch over, zo leeft het tussen mijn oren. Ik hou van de Pordoi. Intens zelfs. Omwille van zijn profiel – je kan goed je ritme houden en de haarspeldjes maken het zo nu en dan boeiend – en omwille van Coppi. Ik wens me morgen superbenen toe. Coppi-benen dus. Geen loom stel benen waarmee ik gecrispeerd die eerste kilometers vanuit Arabba moet zien door te komen en waarmee ik mezelf dan verder naar boven zal moeten slepen. Geen futloze stelten die me alleen maar in staat stellen te overleven. Nee, morgen mag geen survivaltocht worden. Ik wil een stel frisse, krachtige benen die kunnen pushen en pullen, die 9,4 km lang gas kunnen geven. Benen waarmee je kan blijven gaan. Wielrenners en fervente fietsers weten wat ik bedoel.
Het scenario dat ik in mijn hoofd heb? Alles geven, zeker? Verstand op nul, blik op oneindig. Het is een kunst op zich. Maar ergens moet ik toch ook doseren. En mezelf niet laten opnaaien door de andere renners die aan de voet telkens met een interval van dertig seconden zullen vertrekken. Haalt er me eentje in, so be it. Haal ik er één in maar blijft die irritant aan mijn wiel plakken, dan is dat maar zo. Om het met Boonens borsttattoo te zeggen: ‘My Ride. My Fight. My Life’.
Dio (als U er ergens bent; in vogelvlucht bent U allicht heel dichtbij), geef me morgen een beetje Coppi. Een heel klein beetje volstaat al. Een tred die licht maar tegelijk krachtig is. Ik wil een vleugje Campionissimo, een streepje hemelsblauw en wit. Voor de rest ken ik mijn plaats wel, in de achterhoede der klimmers. Maar morgen, die ene dag, wil ik alles samenpersen, die hele carrière samenballen in die ene explosie. Volare … sul Passo Pordoi!
*Dienstmededeling: de mensen die zich stilaan beginnen te ergeren aan mijn voortdurende gedweep met Fausto Coppi, zijn niet verplicht deze blog te lezen.*