Deel dit artikel:

Pelgrimage naar de Notre Dame des Cyclistes: Van de Hellepoort naar De Wielerhemel.

Het Franse provinciestadje Compiègne ligt in vogelvlucht zo’n zevenhonderd kilometer ten noorden van het onooglijke dorpje Labastide-d’Armagnac. Feit. Maar je zou ook kunnen zeggen dat ze met elkaar zijn verbonden door handenvol wielerhistoriek en een fraaie vijfdaagse fietsvakantie.

Een weekje Alpencols? Been there. Een Italiaanse Gran Fondo? Done that. Op het gevaar af blasé over te komen, wie ruim twee decennia jaarlijks de sleur ontvlucht middels een fietsreis, krijgt het alsmaar moeilijker om die traditie op een originele manier in te vullen. Urenlang turen op kaarten en snuisteren in wielerarchieven, speuren naar inspiratie wordt dan een niet-onaangename prelude op het sportieve werk.

In 1968, precies vijftig jaar geleden, besloot organisator Jean Stablinski zijn klassieker Paris-Roubaix te moderniseren door enerzijds meer kasseistroken op te zoeken, maar anderzijds de verlammende afstand in te perken. Hij verhuisde daarom de startplaats tachtig kilometer noordwaarts naar Compiègne waar de départ nu nog altijd ligt. 1968 was ook het jaar waarin de jonge Luis Ocana voor het eerst zijn neus aan het venster stak. Niet door Keizer Rik Van Looy te kloppen in de kermiskoers van Koersel, maar wel door als neoprof meteen de nationale titel binnen te halen. De Spaanse wonderboy moest en zou de nieuwe Bahamontes worden. Wat niemand toen kon bevroeden, was dat Ocana een halve eeuw later vooral om zijn tragische levensloop zou worden herinnerd, in weerwil van een rijk gevuld palmares en een monument in het Zuid Franse Labastide-d’Armagnac.

Etappe 1: Compiègne – Saint-Fargeau-Ponthierry (136 km / 700 hms)

Kasseien zijn het niet, eerder middelgrote plaveien. Maar het wegdek voor het Chateau de Compiègne, waar Paris-Roubaix van start gaat, hobbelt en bobbelt genoeg om de renners eraan te herinneren dat hun rit naar de Vélodrome André Pétrieux geen pleziertochtje zal zijn. Dat wordt het voor ons hopelijk wel. ‘Ons’ is een los-vast groepje dat jaarlijks een kleine week uittrekt om de dagelijkse beslommeringen naar de achtergrond te fietsen. Met acht zijn we deze keer, zeven op de fiets en om beurten iemand achter het stuur van een bestelwagen met aanhangwagen die de bagage vervoert en onderweg voor ravitaillering zorgt. Naast de schots en scheve bestrating is er geen verwijzing naar de illustere klassieker te bespeuren. Geen Rue Roger De Vlaeminck, geen Place de Fabian Cancellara. Een bord bij het buitenrijden van de stadskern alludeert misschien wel naar de wielersport: ‘Jumelée avec Huy, Belgique’. Het is vast toeval, maar ik wil zo graag het tegendeel geloven. Onmiddellijk buiten de stad duiken we het Forêt Domaniale in en fietsen we ruim twintig kilometer over lommerrijke fietspaden en singletracks. Zoals Brussel het Zoniënwoud heeft, beschikt Parijs over een tig keer grotere groene long waarvan dit een uitloper is. Het loof komt van pas, half september kan de zon lelijk huis houden in de regio rond de Franse hoofdstad. Na amper zestig kilometer komt het weerzien met de camionette voor niemand te vroeg, de bidons zijn leeg. In de schaduw van de aanhangwagen worden we overvallen door landerigheid. De fut verdampt onder een loden zon. Landerijen en kleine dorpjes. Autoluwe wegen, nauwelijks hoogtemeters. Op de weinige hellinkjes kunnen Strava-adepten gouden zaken doen. In de buurt van Meaux, bij het uitrijden van de Marne-vallei, hebben we ons onbewust in de hoogste klassementshelft van enkele segmenten gehesen. Gegroepeerd en keuvelend de Top 20 in. Niet dat er in ons potentiële kampioenen schuil gaan, wielertoeristen met een Strava-app blijken hier simpelweg zelden te passeren. Een luchtballon met grote muizenoren lacht ons toe, hij waakt over Disneyland Parijs en ziet ons gestaag vorderen en beschutting zoeken in elkaars wiel. Op de onbeschutte stroken voel je de stevige tegenwind, de kopbeurten zijn kort. Op de parking van een budgethotel in het slaapstadje Saint-Fargeau-Ponthierry kunnen de strakke schoenen niet snel genoeg worden uitgetrapt, de helmen aan de kant. Languit tussen geparkeerde auto’s smaakt de Franse pils als was het echte Stella Artois.

Etappe 2: Saint-Fargeau-Ponthierry – Vernou-sur-Brenne (209 km / 800 hms)

Vlakker dan vlak. Het profiel van rit twee stelt niks voor en toch heerst de ernst. Het natafelen is gisteren tot een minimum beperkt gebleven en de bedden werden plichtbewust vroeg opgezocht. Bij het ontbijt blijven de gebruikelijke schimpscheuten achterwege. De zuidenwind zal nog feller blazen en de temperatuur zal tot een flink eind in de dertig klimmen. We vertrekken vroeg want elke kilometer voor de zon in het zenit staat is winst. Le Centre is licht glooiend landbouwgebied. Zonnebloemen, hennep, graan, … zorgen niet voor een bladerdak. De windstoten van sporadisch passerende voertuigen slaan ons hete, droge lucht om de oren. Stof happen. Nog voor halfweg worden de onderlinge krachtsverhoudingen alsmaar duidelijker. Eentje heeft zijn laatste kopbeurt al afgewerkt en verdedigt verbeten de tweede plaats, beschut maar niet achteraan de rekker. We rijden al lang niet meer twee aan twee. Een ander laat vallen zin te hebben om een stukje met de wagen mee te rijden. Na de tweede bevoorradingsstop – met ijsjes – gaat er effectief een extra fiets in de aanhangwagen. Abandon. Soms vergt het meer lef om op te geven en het gezond verstand te laten zegevieren dan stoer vast te houden aan het initiële plan. Het is ook voor de doorzetters moeilijker om te weerstaan aan de verlokkelijke airco van het busje dan het parcours verder af te werken. De symbolische link met de rijke wielergeschiedenis ligt vandaag in Blois, waar in de jaren zeventig en tachtig het startschot werd gegeven van wat de Grote Herfstprijs heette, een alternatieve Paris – Tours in tegengestelde richting. Blois is na Orléans de tweede stad op ons traject dat nooit ver van de Loire loopt. Langs de boorden duiken imposante renaissancekastelen op die vast het bezoeken waard zijn, maar niet als nog tientallen kilometers moeten worden afgelegd. Dan zijn toeristische stadskernen al gauw vervelende bronnen van oponthoud.

Een hoogteverschil van 35 meter over een afstand van 700 meter, één haarspeldbocht in een rechte weg, noopt tot bijschaven van ons plan van aanpak. Een duo dreigt zich af te scheuren uit het sextet, niet vooraan maar achteraan. Het vooropgestelde resterende uur tot het hotel wordt met een derde verlengd. Bij de minste versnelling weerklinkt gevloek. Barrage. Tot er op een handvol kilometers van de bestemming nog even kan worden gedold door wie nog jus in de benen heeft, liters gekoeld water staan ons immers op te wachten. Quod non. De uitbater van Le Moulin Garnier blijkt een hork van de ergste soort. Het zou niet verbazen mocht hij auditie hebben gedaan om kampbeul te spelen in Schindler’s list. Enfin, het heerschap heeft geen fris water in huis. Ook geen frisdrank of bier. Niks. Met de zoutafzetting op mijn petje en shirt kan je een zoutvat vullen. Maar aandringen en ongeloof brengen geen zoden aan de dijk. Tot hij zich alsnog laat vermurwen. Met onverholen tegenzin schuift hij ons één fles lauw bruiswater toe. 75 centiliter voor een half dozijn uitgewoonde fietsers volstaat niet om op de loer liggende krampen het zwijgen op te leggen. Het archetype van de verzuurde burger zou ons haast doen vergeten dat de Loirevallei een aantrekkelijke fietsstreek is met prima wegen en hier en daar zelfs van het autoverkeer gescheiden fietspaden.

Etappe 3: Vernou-sur-Brenne – Chenay (173 km / 900 hms)

De aankomstlijn van Paris – Tours ligt op de Boulevard de Grammont. En laat Grammont nu net de Franse benaming van Geraardsbergen zijn, dé plaatsnaam waarbij wielerharten spontaan en danseuse gaan. Een ommetje door het stadscentrum is dus een must. Is het langs de Loireboorden nog prettig fietsen, dan is het dat om en rond de illustere laan allerminst. De 135.000 inwoners van Tours blijken er de voorkeur aan te geven zich enkel met de wagen te verplaatsen, liefst nog allemaal tegelijkertijd. In het verkeerskluwen valt de exacte locatie van de finishlijn niet te achterhalen.

De wind is in één nacht 180° gedraaid en blaast nu in de rug. De verzengende zon heeft zich tijdelijk teruggetrokken achter hoge sluierwolken. Is Midden-Frankrijk dunbevolkt of uitgestorven? In de dorpjes blijven de luiken gesloten en zie je haast geen sterveling op straat. Ook niet in La-Celle-Saint-Avant, een negorij die wordt doorkliefd door een brede rijksweg. Aan de rand van het gehucht ligt La Caravane, officieel een restaurant maar naar Vlaamse normen een frituur met de allure van een baancafé. Lange tafels, hard licht en een heerlijk nonchalante uitbater die samen met zijn moeder verbazend vlot de tientallen routiers en reizigers bedient. Geen idee waar ze vandaan komen, maar ze hebben wel massaal de weg gevonden naar de grote lappen steak aan een vriendenprijs. Het deert niemand dat er nooit een binnenhuisarchitect langs is geweest. Omdat de chocomousse er in de prijs vervat zit, gaat het met een te volle maag verder naar Poitiers en vervolgens dieper in niemandsland. Pas in Lusignan wordt de lome cadans gebroken, achter een bocht naar rechts moet de ketting abrupt naar links. De dorpskerk ligt op een heuveltje en de weg ernaartoe loopt aardig omhoog. Spurt de ene gezwind naar boven, blij met de verrassing, dan hijsen enkele anderen zich moeizaam uit de diepte. Op de keper beschouwd is het een hindernis van niks – in de Vlaamse Ardennen liggen veertig lookalikes -maar de vermoeidheid laat zich voelen en uit zich verbaal in menige vloek omdat de weg vlak bij de top onderbroken blijkt. Verloren moeite weegt zwaar door na 150 kilometer.

Rest nog één eindeloos lange rechte weg tot het hotel. Een iets langer alternatief kan ook, een zijsprong via Saint-Sauvant moet de eentonigheid doorbreken. Een duo wikt en weegt de mogelijkheden en kiest voor de kortere pijn waardoor de meest frisse gezellen vrij spel hebben om het gas helemaal open te draaien. “Samen uit, samen thuis” is een basisregel waartegen wielertoeristen niet mogen zondigen, dus ontspint zich een spontane jacht om ondanks de omweg de shortcutters tijdig in te rekenen en de rit gezamenlijk af te sluiten. Een hele uitleg om mee te kunnen geven dat er sindsdien een Vlaming in de top van het lokale Strava-segment staat.
In herberg Les 3 Pigeons betaal je 26 euro voor een nette kamer met een deftig ontbijt. De bar heeft Stella van ’t vat, maar sluit onherroepelijk om negen uur ’s avonds. Rest fietsers niets anders dan vroeg naar bed te gaan. De onverwacht lange nacht wordt het equivalent van een rustdag voor echte renners.

Etappe 4: Chenay – Libourne (184 km / 1280 hms)

Het traject tussen Chenay en Libourne heeft grotendeels het profiel van een ongelijkmatig versleten zaagblad. Tientallen keren moeten tientallen meters hoogte worden overbrugd. Als je bergaf de grootste molen durft te malen, schiet je een eind op bij de volgende glooiing. Fun, fun, fun. Tussen de wijngaarden rond Barbezieux-Saint-Hilaire krijgen de hellingen zelfs een Ardens karakter en kan je bijna van klimmen spreken. Vrijheid, blijheid. De wegen zijn weerom alleen voor ons. Sommigen hebben pepers in de kont. We hebben niet eerder zo lang onafgebroken boven de dertig per uur gereden. De godvergeten dorpjes waarvan de naam eindigt op –ac volgen elkaar heel snel op. In Baignes-Sainte-Radegonde vinden we wel tekenen van leven: een pleintje met maar liefst twee horecazaken die ook nog open blijken te zijn. Op het terras van Café de Paris zitten zwijgzame mannen zware tabak te roken. Drinken kan, eten niet. Enkele huizen verder zijn de tafels van de pizzeria leeg. “Eten? Voor acht personen?” De patron moet er even over nadenken. Als we tevreden zijn met shoarma en frieten, kan het. Pizza kan niet. Er is keuze uit diverse sausjes, dat wel. Een vage kennis is arts, maar vult zijn dagen het liefst met lange fietstochten. Hij gaat er prat op tijdens zijn ultraritten junkfood te verkiezen boven sportvoeding: “You just have to fuel up the engine with calories”. We zondigen niet tegen zijn motto en volgen daarna weldoorvoed een eindeloze voie verte. De kilometers laten zich vlot weg happen in de bedding van een verdwenen spoorlijn, enkel een eerste lekke band stokt het ritme. In Guitre is het over met de pret, de groene fietsostrade loopt te pletter tegen de D910. Resten ons nog vijftien kilometers op een weg die net breed genoeg is voor autoverkeer in twee richtingen, ruimte voor sportieve fietsers is er nauwelijks. Belgische toestanden, quoi. De veilige intrede van Libourne zorgt voor lichte euforie. Er is goed gereden vandaag. Ons vormpeil groeit. Tegenover het hotel, op de promenade langs de brede Dordogne, ligt een terras. Er is bier en wijn, we laten tapas aanrukken. Douchen kan later.

Etappe 5: Labastide d’ Armagnac – Labastide d’ Armagnac (159 km / 700 hms)

Om met zijn allen op de fiets het ultieme reisdoel te bereiken, wordt de groep opgedeeld. Een sextet vervolgt de vooropgestelde route en rijdt vanuit Libourne naar onze Heilige Graal, een kameraad en ik brengen de wagen naar het hotel nabij het eindstation en fietsen de anderen tegemoet. De finale kan dan en groupe worden afgewerkt. De laatste slaapplaats is een wijnhuis omgeven door ranken op een golvend landschap. Maar nog geen vijf kilometer verderop botst het wijngebied tegen een immens woud. Moerassen en heidevelden werden er op last van Napoleon III ontgonnen en vervangen door pijnbomen. De wegen zijn er kaarsrecht en hebben meer als doel bosbranden te compartimenteren dan om transport mogelijk te maken. De Landes – want zo heet het gebied – zijn oersaai vinden sommigen. Ik reken me tot het andere kamp. De eentonigheid nodigt uit tot zorgeloos trappen aan een constant tempo. Zalig. Vroeger dan verwacht doemt het zestal uit de tegengestelde richting op, de vaart zit erin. In geen tijd staan we op het onverharde plein van Labastide. De arbeid op de soms stoffige wegen heeft ons dorstig gemaakt. Het is bevreemdend cola drinken, gehuld in lycra, in een decor waarop de moderne tijd geen enkele vat heeft gekregen.

De coureurskapel ligt een drietal kilometer buiten het dorp. Veel meer dan een kerkje met dwerggroei is de Notre Dame niet. Het Romaanse bouwsel dateert al van de elfde eeuw ,maar werd pas bekend toen abt Joseph Massie er in de jaren vijftig tijdens een fietstocht beschutting vond tegen een onweer. Hij liet de kapel inwijden door de paus en tooide ze met wielershirts. Deelnemers aan de Tour bidden er vooraf om een gunstig verloop van de Ronde te bekomen en laten er als offer een truitje achter. Honderden hangen er ondertussen. Van grootheden als Merckx, Hinault en Poulidor en van petit coureurs waarvoor het aanroepen van De Heer niet mocht baten.

Een hoogbejaarde dame waakt over het bedevaartsoord. Ze is fier en assertief ondanks haar gecraqueleerde huid. “Interdit de photographier!” Ze roept het luid omdat we de verbodstekens schijnbaar niet opmerken en selfies schieten te midden van ontelbare relikwieën. Ze wil gerust uitleg verschaffen als we maar stoppen met fotograferen. We zien regenboogshirts, groene truien en gele truien. Ullrich, Pantani, Virenque, Jalabert, … Iemand vraagt zich af of je een dopingzondaar moet zijn geweest om hier vergiffenis te krijgen. Geen relicten van Lance Armstrong. Is er voor hem zelfs in het huis van God geen plaats meer, of is hij hier nooit geweest? Buiten staat een gedenksteen aan Luis Ocana. Hij huwde in de kapel en werd er in 1994, na zijn ultieme opgave, begraven. Luim maakt even plaats voor ingetogenheid. We nemen foto’s met de kapel op de achtergrond en rijden keuvelend naar het wijnhuis. Na de arbeid wacht de decompressie. Wanneer het pelotonnetje de oprijlaan naar een tafel met aperitief indraait, besluit ik nog een lusje te maken. Het is een toffe bende en ik lust wel een glas, maar het besef dat ik hier waarschijnlijk de eerstvolgende jaren niet terugkeer, doet me kiezen voor ander genot. Op de lijzig golvende strepen asfalt, dwars door de bossen, lopen mijn benen opnieuw vol energie. Runners high op twee wielen. Ik nader snel op een silhouet in de verte. “Bonjour”, wanneer ik hem passeer. Het is een oud kereltje, minstens zeventig, misschien tachtig. Hij rijdt met kromme rug op een stalen Vitus van weleer. Het begint te schemeren dus maak ik een u-turn richting logies. Bij het kruisen weerom een vriendelijke “Bonjour”. Onmogelijk dat de knar in dit verlaten gebied voor het donker een thuis vindt. Hopelijk is hij ook bij de kapel geweest en fietst er een engelbewaarder met hem mee.

Bij het wijnhuis zijn de vrienden vergeten om enkele flessen te bestellen toen de uitbaters de kelders afsloten en naar hun onderkomen vertrokken. Omgeven door hectoliters onbereikbare wijn drinken we oploskoffie onder een hemel met miljoenen lichtjes. De bedevaart wordt afgesloten in contemplatie. Een nieuwe klassieker wordt het nooit en een Tourrit van Compiègne naar Labastide-d’Armagnac behoort evenmin tot de mogelijkheden. Maar toch verdient dit traject een plaats op de bucket list van elke actieve fietser. Misschien zelfs in de bovenste helft.

NEW IN!

T-SHIRT

FIRE 4 YR RIDE