Maar er bestaat nog erger: gaan fietsen met kinderen. Dan ga je pas helemaal door het dak. Je explodeert van ongeduld als je hen probeert uit te leggen hoe kamwielen en versnellingen werken. Je wordt hoorndol van hun totaal ongedisciplineerde rijstijl. Je wordt uitzinnig van hun steeds wisselende tempo. Je wordt gek van vaderlijke angst dat hen iets zal overkomen. En je barst van ergernis als ze beginnen te janken en te vragen ‘of het nog ver is’.
Uiteraard, aanvankelijk begrijp je je nageslacht wel. Die koters hebben je enkele jaren lang geregeld in een vreemd, kleurig pakje en stappend als een gans het huis zien verlaten, onder de roepmelding: “Vrouw, ik ben gaan fietsen.” Na enkele uren zagen ze me dan terug, onherkenbaar soms, kruipend over de vloer, maar boordevol onwaarschijnlijke verhalen over loslopende honden, ijzingwekkende beklimmingen, snelheden van negentig per uur. Het volle avontuur quoi. Deze aangedikte taferelen voeden dusdanig de fantasie van deze argeloze melkmuilen dat ze onvermijdelijk de fase bereiken waarin ze je mededelen: “Ik wil met je mee, fietsen.”
Deze ambitie kun je aanvankelijk met wat gesmoes en getater nog afblokken. Maar er is geen ontkomen aan. Uiteindelijk plant je ze op het in de laagste stand gepeuterde zadel van je oude Koga Miyata-wrak, uitgerust met versnellingspookjes aan de schuine buis en voethaken en riempjes bungelend aan de pedalen. Een fietstocht die bij individuele consumptie het summum van lichamelijke ontspanning moet zijn, ontaardt in aanwezigheid van jonge wielerschavuiten tot een cyclistische nachtmerrie die je naar het begin van de werkweek doet verlangen.
Het begint met mijn jongste die wil uitproberen hoe je met gekruiste armen kunt fietsen. De ervaring leidt tot een linea recta in een berm brandnetels. Eigenlijk wil je het kind impulsief een bolwassing geven maar dat doe je niet met een brokje ellende dat vol blaren zit. Na een uitvoerige vaderlijke portie troost wordt de weg verder gezet. Niet in de beste der sferen, kan ik u verzekeren. Op een brug over de E17 of de E403 of hoe die rotwegen ook onnavolgbaar heten, krijgt diezelfde jongste haar pedalen niet meer rond omdat ze na amechtig geknoei met het versnellingsapparaat op de 52×14 zit. Uiteraard ontgaat haar dat ze vastzit in voethaken, waardoor ze bij snelheid 0 perfect slagzij maakt en in het talud duikelt die, godzijdank door de zegeningen van de moderne onkruidbestrijding, brandnetelvrij is. Maar de helling is wel erg steil, waardoor ze een meter of vijf naar beneden dondert, tot op een belendend paadje waar kind en machine van elkaar moeten gescheiden worden. Snotterpartij nummer twee.
Dat blijft dus de hele namiddag doorgaan. Tot je als vader uiteindelijk fysiek onaangetast maar mentaal als een wrak de thuishaven bereikt. Over de tocht zette ik ooit een persoonlijke besttijd neer van 1u13’24”. Nu stopt de klok na meer dan drie uur.
Kinderen: hou ze, meer nog dan vrouwen, van de fiets weg.
(Rik Vanwalleghem, Grinta! 06, 2008)