Kijk, dat noem ik nu eens ‘de zaken nuchter bekeken’! Want geef toe, wat heeft het Vlaamse wielervolkje zich de voorbije twee maanden opnieuw bezat aan de beelden van Boonen en Boasson Hagen op de bonkige kasseien van de Steenbeekdries, in de regen. Met wat een gemak gaven wij ons andermaal over aan het bacchanaal van zweet en snot en opspattende modder, lieten wij ons bedwelmen door de indringende geur van geoliede kuiten, het dokkerende geluid van het massale peloton. Hoe graag lieten wij ons weer dronken voeren in een uitzinnig supporterslegioen langs de pavés de Cysoing en het euforisch kabaal op en rond het Robaaise ovaal. Dank u beste Lena, dat u ons even tot de orde roept, dat u ons weer met beide voeten op de grond zet – ook in de letterlijke zin een logisch besogne voor de vrouw van een astronaut.
Nu moet u weten dat Franks lieve Lena een Russische is. Zelfs al mocht ze zijn opgegroeid in de geburen van Andrei Tchmil, Viatcheslav Ekimov of Serguei Ivanov, dan nog kan men van haar moeilijk verwachten dat ze weet heeft van al die bizarre bezigheden die zich elk voorjaar rond pakweg Zulzeke of Sint-Blasius Boekel voordoen. En een gebuurte strekt zich in Rusland nu eenmaal verder dan bij ons. “’t Is goed in ’t eigen hert te kijken, nog even vóór het slapen gaan”, vond Alice Nahon al een eeuwigheid geleden. Maar voor zo’n confronterende bezinning moet je niet bij een Vlaming zijn. Wij vinden alles normaal. En de koers helemáál. Tot je dus eens een mens uit den vreemde bezig hoort over de Vlaanders, met zijn kronkelwegen en koterijen. Tot ze een spiegel voor het smoelwerk duwen, van dat volkje bij de zee, met zijn voorliefde voor vuile venten op een velo.
Een mysterie is het dus, dat koersen op de slechtst mogelijke wegen, voor Lena uit Rusland. Net zoals het voor ons een raadsel is dat tijdens de encierro in Pamplona de mensen vóór de stieren rennen, terwijl het omgekeerde toch slimmer lijkt, al was het maar ter heil van het eigen lijfsbehoud. Net zoals wij het volstrekt belachelijk vinden dat fierljeppers in Friesland naar een acht meter lange polsstok grijpen om over het water te springen, terwijl onze genietroepen in een handomdraai een brug over zo’n sloot leggen.
Zo kijkt Lena van Frank dus tegen de dingen aan. Coureurs die piekfijn uitgedost op een blinkende fiets in Brugge of Compiègne aan de start van een wedstrijd staan en er dan vervolgens alles aan doen om zo vuil mogelijk de finish te bereiken. “Dat ze dan tenminste de schone fietspaden naar Meerbeke of naar Roubaix nemen, in plaats van die gedegradeerde binnenwegen. Naast de Oude Kwaremont ligt al lang een nieuwe!” Je kunt haar redenering wel volgen, natuurlijk. Al honderd jaar vindt onze maatschappij nieuwe alternatieven uit om elke inspanning te vermijden en het comfort alsmaar te verbeteren. Fluisterasfalt, versnellingsapparaten, thermisch ondergoed. Maar voor een renner blijft de wind waaien, blijft de Carrefour de l’Arbre hard en smerig, de Paterberg altijd even steil. “Heroïek”, zo noemt Jean-Marie Leblanc dat. “De dag waarop we de kasseien uit Parijs-Roubaix moeten laten schieten zal de wielersport nooit meer zijn wat ze is geweest.” Dat laatste zal Frank De Winne thuis dus even moeten uitleggen. Over zoiets als ‘heroïek’ zal een astronaut toch een en ander weten, niet?
(Patrick Cornillie, Grinta! 19, 2010)