Weg met de drukke N70 tussen Gent en Lochristi, weg met de aloude steenweg tussen Ingelmunster en Oostrozebeke, waar 4×4 voituren de fietser het vel van de ellebogen rijden en vrachtwagens je met een razende windvlaag aan het wankelen brengen. Als je dan toch die aftandse aluminium of stalen velo vakkundig wil laten plooien, dan kun je nog beter langs de Vlaamse binnenwegen fietsen. Die landelijke wegen zijn rustiger, dat is waar, en ze zijn bovendien – om een modern woord te gebruiken –‘autoluw’. Wat betekent dat de automobilist er de kansen op blokrijden, files of flitspalen als onbestaande beschouwt, zodat hij of zij er naar hartenlust aan 100 km per uur de ideale sluipweg vindt.
Landelijke wegen hebben evenmin van die aparte, vervelende fietsstroken, die altijd en overal rijkelijk van putten, grind en glasscherven zijn voorzien. Te lande voelt de fietser zich tenminste nog één met de andere weggebruiker. Met de buitenaardse manager die het binnendoor arrangeert. Met de zestientonner vol varkensmest, warm en vers geproduceerd. Met de tentakels van de sproeikar, door den Duits gepropageerd. En vooral: met de tractor.
Landelijke wegen, niks dan voordelen dus, of toch merkelijk minder nadelen. Weliswaar zijn grachten en bermen er bezaaid met lege blikjes Jupiler en volle stroken onkruid maar geen mens die de geneeskundige kracht van de brandnetel zal ontkennen. Of die wegen zijn in de late zomer en de herfst vaak ook afgezoomd met hagen van hoge gewassen. Dat beperkt de zichtbaarheid, maar geen enkele fietser die niet lyrisch wordt bij de poëtische, bijna sensuele zeggingskracht van de ranke maïsstengel.
Zo uitnodigend dus is de hedendaagse boerenbuiten om er als recreant te gaan flaneren. Op een kramakkige stads- of sletige racefiets bijvoorbeeld. Met nog van die voetriempjes en de versnellingshendels aan de schuine buis. Dromend van het allernieuwste model, dat wel.
Maar hoe krijg je dat aan je eega verkocht? Hoe en waar rij je dat exemplaar dermate in een deuk, dat ze zich verplicht voelt troost te bieden in de vorm van een peperduur en hoogwaardig carbonframe én een Campagnolo Record 11 speed?
Overtuig uzelf en u zult zien: de landelijke weg is dé plek om zo’n oud vehikel om te zetten in een verwrongen stuk staal. Méér zelfs, zo’n gemeenteweg is daar speciaal voor gemààkt – en dat ongetwijfeld na toekomstgerichte studies en in bilateraal overleg tussen het ministerie van openbare werken en de Boerenbond. Zo nauwkeurig zijn ze uitgemeten, die wegen, dat de strook asfalt precies even breed is als de nieuwste modellen van tractoren – in het geval van de Fendt en de MAN zelfs niet meer breed genoeg, maar over een half metertje hoor je mij hier niet beuzelen.
Zo’n tractoren, dus. Niet het type Percheron bouwjaar 1958 of de Hanomag R442 Brillant Dieselschlepper van weleer. Dat was speelgoed, dat nam niet eens de helft van de rijbaan in. Neen, het gaat om de tractoren zoals ze tegenwoordig evolueren. Massief en macho, alsmaar hoger, alsmaar breder. Waren ze niet voorzien van softe namen als Deutz, Fiat of Massey Ferguson, we zouden ze zelfs monsterlijk noemen.
Neem het van mij aan, het is als fietser langs Vlaanderens binnenwegen een waar genoegen een tractor in je richting te zien tegemoetkomen. Het is zo’n voertuig waarin de bestuurder de binding met zijn innerlijke oer-kerel terugvindt. Een echte vent zit op een Fendt, hoog in de cabine als op een troon, neerkijkend op van die kruipdieren met belachelijke truitjes en spannende koersbroeken aan.
Het is dan, beste fietser, als zo’n tractor je pad kruist, dat je dat oude vehikel op eenvoudige doch efficiënte wijze naar de schroothoop kunt verwijzen. Het volstaat gewoon langs de kant van de weg te blijven rijden. Zelfs zonder je daar om verzoekt, zal de bestuurder alsnog wat gas bijgeven. Begrijp echter dat het er wel op aan komt zelf tijdig zadel en pedalen te verlaten. Dat wil zeggen: duik net voor het ter ziele gaan van de fiets de gracht en de brandnetels in. Want de afdruk van zo’n manshoog tractorwiel op je vers gestreken shirt, het is géén gezicht.
(Patrick Cornillie, Grinta! 23, 2011)