‘Buzz, buzz, buzz’, goes that busy little fly.’ Countrylegende Hank Williams zong in een tijd toen de insecten nog spraken reeds over vliegen die je uit je slaap houden. Fly trouble was de titel van één van zijn songs. Vliegenellende dus. Ook bij het fietsen, is vliegenellende aan de orde. Vliegen maar bij uitbreiding ook muggen, wespen, bijen, hommels, torren, kevers, libellen, twee-, drie- en viervleugelen, noem maar op. De ene keer zijn ze afschrikwekkend groot, de andere keer petitterig klein. Nu eens zoemend, dan weer geruisloos. Ik moet er niet van weten.
Het begint al in het voorjaar. Als de lente zich aankondigt en de benen beginnen te jeuken, wil je als de bliksem op die fiets. De eerste dag dat de been- en armstukken uit mogen, is een zegen. Hoewel. Fly trouble durft dat feestje al eens te verpesten. Daar zijn ze dan ook plots, in groten getale. Ze vliegen tegen je aan, klitten aan je huid of op je shirt of ze voortdurend zwermen rond je kop. Prettig is anders, zeker als je ook nog eens bebost gebied of waterpartijen opzoekt. Dat laatste is overigens één van de redenen om niet te gaan fietsen in Noorwegen, las ik ergens op een reisblog.
Wie fietst in de bergen heeft het ook al meegemaakt. Bij warm weer kunnen gevleugelde insecten een hel zijn. Alsof je nog niet genoeg hebt aan die col die je overmoet. Wat heb ik al gevloekt en gemopperd op die hatelijke momenten dat beestjes rond mijn zwetend lijf bengelen. Bee-ee-ee-stjes. Bee-ee-ee-stjes. Zoveel beestjes om me hee-ee-een. En wat je ook doet, je geraakt er niet van af. Het gevecht van man tegen insect is oneerlijk. Zelfs met een niet-getelefoneerde aanval, een all out-versnelling waarbij je rechtop de pedalen staat en van links naar rechts (en weer terug) over de weg demarreert. Alsof je een tegenstander wil lossen. Zelfs dan… lossen ze niet. Zelfs Joop Zoetemelk klitte niet zo koppig aan Merckx’ wiel. Ik moet er niet van weten.
Ook in afdalingen van een helling of col kan je last krijgen van die kamikazes. Want zo kan je ze wel noemen, kamikazes. Zelfmoordpiloten. Als je aan zestig of zeventig per uur een berg af dendert en er knalt een insect tegen je gaan, dan kan de confrontatie hard zijn. Letterlijk. Geloof me. De non-believers van hippe zonnebrillen zullen het geweten hebben. Ze storten niet alleen tegen je voorhoofd of brilglazen aan, ook tegen je helm. Als je geluk hebt, storten ze zich te pletter. Heb je minder geluk, dan nestelen ze zich in één van die ventilatiegleuven van je helm. Ook dat kan onaangenaam zijn want dan voel en hoor je nog een poos iets rond je hersenpan zoemen of rommelen. Ze zien er niet uit, die valhelmen met een anti-insectengaas tussen die gleuven, maar dat ze hun nut kunnen hebben, trek ik geenszins in twijfel.
Een (belangrijke) anti-insectentip: hou de lippen op elkaar, zeker tijdens afdalingen. Het is me al overkomen dat een of ander spuuglelijk beest rechtstreeks mijn keelgat invloog. Prompt stokt dan je pedaaltred, je kokhalst en grijpt onmiddellijk naar je bidon, je drinkt en spuugt. En opnieuw. Insecten eten mag dan misschien ‘in’ zijn, resto’s mogen dan wel als paddestoelen uit de grond floepen, ik moet er niet van weten.
Het summum van fly trouble is een prik of een beet. Alessandro Petacchi moest in de voorbije Tour de France daardoor enkele dagen op zijn positieven komen. En Jonathan Vaughters moest de Ronde van Frankrijk 2001 verlaten omwille van een niet correct behandelde wespensteek (met dank aan de toenmalige anti-dopingregelgeving dat het zalfje in kwestie niet toestond). Fietsers en insecten: het gaat gewoon niet samen. En wielrenners en wespen nog veel minder.