Ik monster Keisse, bewonder de stijl. Perfecte eenheid mens-machine. Vloeiende lijnen, vanzelfsprekende dynamiek, alles gaat vanzelf. Zoals de muziek van Mozart, de zinnen van Somerset Maugham. Opperste, zichzelf openbarende kunst, met de mens louter als tussenpersoon.
Ik bedenk dat ik mezelf nog nooit op mijn fiets aan het werk heb gezien. Net zoals een mens zich niet bewust is van zijn motoriek als hij stapt, weet ik niet hoe ik in het zadel zit. Ben ik een hinde of een hark? Kloppen de verhoudingen? Lig ik als een dweil over mijn kader (op het einde van mijn heroïsche ritten zeker wel) of straal ik zelfverzekerde onaantastbaarheid uit? Ik heb mijn twijfels, zeker als ik Keisse bekijk.
Bij hem klopt het allemaal. Met bewondering stel ik de efficiëntie vast waarmee hij zijn energie vooral omzet in tangentiële kracht loodrecht op zijn trapstang, waarbij hij zo weinig mogelijk nutteloze radiaalkracht produceert. Met andere woorden, zijn benen draaien soepel, als de zuigers van een geoliede ontploffingsmotor.
Met onverholen wetenschappelijke interesse stel ik vast hoe Keisse de wetten van de fietsica in zijn voordeel toepast. Als geen ander kent hij, intuïtief wellicht, het verschil tussen kracht en arbeid. Met andere woorden: met zo weinig mogelijk kracht verricht hij zoveel mogelijk arbeid.
Wie niet meer kan volgen, verwijs ik met plezier naar de onvolprezen website www.fietsica.be. Daar kunt u onder meer hetvolgende lezen: ‘Voor de fietser zijn drie vormen van energie belangrijk namelijk de bewegings- of kinetische energie, de potentiële energie en de warmte-energie. De wisselwerking tussen deze vormen van energie en arbeid wordt mooi aangetoond door een renner op de velodroom. Onderstel dat deze op het vlakke deel rijdt aan een bepaalde snelheid, dus met een bepaalde kinetische energie. Bij het naderen van de verhoogde bocht gaat hij veel harder duwen en kruipt helemaal omhoog in de bocht. Hiervoor levert hij extra arbeid, zonder te versnellen en dus zonder verandering in kinetische energie. De extra arbeid wordt omgezet in potentiële energie. Bij het uitgaan van de bocht duikt hij naar beneden; de opgespaarde potentiële energie wordt nu omgezet in kinetische energie.’
Keisse duwt of stampt niet, hij draait en ontwikkelt op die manier een maximaal vermogen. Wie hem aan het werk ziet, begrijpt de fietsica-stelling dat een fietser zich honderd keer meer economisch voortbeweegt dan een vlieg (klik op het vakje ‘Bewegingeconomie’).
Later op de avond zie ik hoe hij achter de derny ronde na ronde weergaloos de wetten van de fietsica in de verf zet. Hoe hij telkens tegenstuurt vooraleer de bocht in te gaan. De perfectie waarmee hij de overgangsnelheid vindt tussen die initiële tegenstuurfase en de ligfase. En dan, in de bocht zelf, hoe hij de leunhoekversnelling zo groot mogelijk maakt!
Ik herinner me mijn leunhoek van nul graden toen ik in augustus in een gracht terechtkwam. Had ik het gyroscoopeffect van mijn wielen verkeerd ingeschat, me illusies gemaakt over de wrijvingscoëfficiënt van mijn bandjes op het asfalt? Aan mijn snelheid kan het zeker niet gelegen hebben.
PS: Vergeet op www.fietsica.be vooral niet het stukje over Mooncycling te lezen!
(Rik Vanwalleghem, Grinta! 17, 2010)