Interviews na een wielerwedstrijd. En hoe dat vroeger ging, voor de oorlog. Toen er al radio was, maar ook niet méér dan dat. Coureurs moesten er nog aan wennen om in zo’n zonderling nieuw ding als een microfoon te spreken. Romain Maes, in 1935 eindwinnaar van de Ronde van Frankrijk, kreeg in het Parijse Prinsenpark van journalist Karel Van Wijnendaele een blaadje toegeschoven dat hij gewoon moest aflezen. “Kameraden, wij hebben gestreden om ons land de overwinning te bezorgen. Vive la Belgique!” 300 kilometer noordwaarts schaarden de zussen Maes zich in café Sportwereld in Zerkegem rond een radio met een accu, die enkel tijdens de Tour mocht spelen. Ze hadden meer oog voor dat apparaat, dat het elk moment kon leeglopen, dan oor voor datgene wat ‘uldern’ Romain had gezegd. Maar het wonder was geschied, ze hadden zijn stem toch herkend.
Bijna een halve eeuw later klonk het na de eindspurt in Gent-Wevelgem, waarin de ploegmaats Eric Vanderaerden en Eddy Planckaert door Guido Bontempi in de tang werden gezet, alsvolgt: “’t Mag dan godver nog Bontempi zijn, ik rij hem de volgende keer met zijn kloten in de balustrade!” Planckaert had daarvoor geen papiertje bij. En zijn exposé was te horen en te zien op televisie, live en in close up, met alles erop en eraan, voor honderdduizenden kijkers.
Om maar te zeggen: de renner is in de loop der tijden een stuk mondiger geworden. En toont tegenover de media ook wat minder schroom. Dat demonstreerde Maes al drie jaar na zijn Tourzege. Omdat hij een plaatselijke ronde over het hoofd had gezien en daardoor op lullige wijze Parijs-Brussel verloor, probeerde radioverslaggever Frans Dirickx hem te troosten. “Luistert Romain, ge zijt de zedelijken overwinnaar, ik feliciteer u in naam van al de luisteraars.” Waarop Maes de microfoon pakte en zei: “Ja merci, en nog de complimenten aan mien vrouwmensch thuus!”
De eigenlijke winnaar Marcel Kint was korter van stof. Toen Dirickx hem vroeg hoe het er onderweg tussen Parijs en Brussel aan toe was gegaan, antwoordde de West-Vlaming:“’k Ree goe vandoage.” En weg was Marcel. Een grote babbelaar is hij nooit geworden, zeker niet als het voor de radio was.
Aandoenlijk klonk die verslaggeving van toen, waarvan de opnames met terechte zorg in het VRT-woordarchief worden bewaard. En al even beklijvend zijn die beelden uit de pionierstijd van de televisie. Interviews met Van Looy, Godefroot, de nog piepjonge en timide Merckx. Al iets spraakzamer was Frans Verbeeck na de Ronde van Vlaanderen van 1975, waarin hij gedurende 100 kilometer had zitten sterven aan het wiel van een ontketende Merckx. “Fred, ik moet zeggen gelijk het is, Eddy rijdt vijf kilometer te rap voor ons!”
Die Fred, dat was dé Fred. Want de koers uit de jaren zestig en zeventig, dat was een koers met commentaar van Fred De Bruyne. En een interview uit die tijd, dat was een babbel die een coureur steevast begon met “Ja Fred, ’t is te zeggen Fred…” Tenzij hij een Italiaan voor zijn microfoon haalde.
Want ja, de fijn gemanierde Fred sprak vloeiend Italiaans. Toen al. Op de televisiekijker, op Jan-met-de-wielerpet die vaak maar tot zijn veertiende naar school was geweest, maakte het indruk. En op de Vlaamse jongeren, die niet verder kwamen dan ‘è pericoloso sporgersi’, dat rare zinnetje dat ze zich herinnerden van het koperen plaatje in de rijtuigen van de nachttrein, op weg met de mutualiteit naar Zwitserland, voor een kamp met de Preventieve Luchtkuren. Eén zinnetje Italiaans, en dat terwijl Fred daar zat te tateren en te ratelen van ‘una bella vittoria’ alhier, ‘la maglia gialla’ aldaar en nog veel ‘tutti quanti’.
Spreekvaardigheid, talenkennis, omgang met de media. Als je het vergelijkt met de tijd van weleer, dan snap je de onwaarschijnlijke ommekeer. Maes, Kint, Schotte, ze streden en ze zwegen. Want na den arrivée leken ze amper nog een levend wezen, laat staan in staat nog iets zinnigs te zeggen. Tegenwoordig denk je: die renners hebben adem te véél. Hoe minder praat met de pedalen, hoe meer woordenstroom voor de microfoon. Hoe ze het na de finish kunnen uitleggen. Hun ergernissen en excuses, dralen en falen, in breedbeeld en in minstens drie talen. Het is begonnen na het heldendom van Merckx, Godefroot, Verbeeck. Het is begonnen met Planckaert. Geen toeval dus dat hij later ging acteren in een stichtende en zeer opvoedkundige televisiesoap.
(Patrick Cornillie, Grinta! 22, 2010)