Bij Parijs-Roubaix wordt gefietst van Parijs naar Roubaix, klaar. Bij Luik-Bastenaken-Luik van Luik naar Bastenaken en vervolgens weer naar Luik, helder. Bij de Ronde van Lombardije is het allemaal minder transparant. Eén historisch parcours van de Ronde van Lombardije is er niet. Maar er zijn wel zekerheden. Het Comomeer vormt steevast het kloppende hart van de klassieker. Met steden als Como, Lecco en vaak ook Bergamo en Milaan als terugkerende locaties. En de Madonna del Ghisallo natuurlijk. Van een vaste waarde gesproken. De beklimming vanuit Bellagio naar het heiligdom der fietsers is hét ijkpunt in Lombardije. Op die flanken werd geschiedenis geschreven en ontploft(e) de koers steevast. Zelfs nog in 2011 toen Vincenzo Nibali nog eens goed ouderwets soleerde over de Ghisallo.
Van de Ronde van Lombardije wordt wel eens gezegd dat het de zwaarste wielerklassieker van het pak is, dat de voorjaarsklassiekers er klein bier bij zijn. We begrijpen de mensen die dat beweren. Lombardije spaart niemand. Wie hier fietst, ziet af en hapt naar adem. Het is niet anders. Je fietst over hellingen die geen naam hebben. Ik bedoel: hellingen die wel degelijk hellingen zijn maar die in het roadbook van deze klassieker blijkbaar niet het melden waard zijn.
Stoempen op de Sormano
Een helling die de jongste jaren wel met stip staat aangeduid op de parcourskaart is de Muro di Sormano. Eigenlijk is ‘helling’ een flauwe omschrijving voor wat de Muro di Sormano eigenlijk is: een muur dus, in de ware zin van het woord. Het gekke is evenwel: je hoeft géén klimmer te zijn om de Muur van Sormano goed over te komen. Het is immers … stoempen. De cijfers: de eigenlijke Muur van Sormano is slechts twee kilometer lang (al mag het voorgeborchte er ook wel zijn: dat sloopt je al); een gemiddeld stijgingspercentage van zo’n vijftien percent; een maximum piek tot vijfentwintig percent.
Duizelingwekkend is het gevoel wanneer je het profiel van dit gedrocht vooraf bekijkt op een website als Climbbybike.com. Doorgaans wordt zo’n profiel dan ingedeeld met groen, blauwe, gele en (zelden) rode kleurstroken, naargelang de lastigheidsgraad. Bij de Muur is het één grote rode lap. ‘Indelen’ is hier niet aan de orde. Het is, zoals ik al zei, stoempen. Voor dit soort hellingen is het woord ‘stoempen’ uitgevonden, vermoed ik. Na de eerste bocht naar links, wordt het al akelig steil. Daarna volgt een lang stuk rechttoe rechtaan, zonder bochtjes, door het bos. Frustrerend dus. Gewoon in het zadel blijven zitten, alle krachten uit die onderrug persen en duwen en trekken. Push and pull.
Het tweede deel van de Sormano is al even moordend. Nu zijn er wel enkele bochten maar die verlichten de inspanning niet bepaald. Binnenkant bocht nemen, ook al ben je in een goedgemutste bui, is niet gezond en géén goed idee. Op de weg staat geregeld een citaat van de grote Gino Bartali gekalkt. Bartali, zelf drie keer winnaar van de Ronde van Lombardije, heeft de klim nooit opgereden in koers maar heeft ‘m wel als volger ervaren in de edities 1960, 1961 en 1962. In het citaat geeft hij aan hoe je de Sormano best omhoog rijdt en waarom hij zo lastig is. Feit is dat wie hier ‘wegfladdert’ zich na de bocht onherroepelijk weer neerplant in het zadel. Zo zwaar is het. Voet aan de grond zetten, is geen optie. Maar ik zal niet ontkennen dat het heel even door mijn hoofd is geflitst. Wie er al honderd, laat staan honderdvijftig, kilometer heeft opzitten vooraleer aan de voet van de Sormano te verschijnen, wacht het vagevuur.
Naar het heiligdom
Na de Muur van Sormano volgt een lange afdaling naar het Comomeer, naar Bellagio. Deze mondaine plek heeft een unieke ligging en vormt het centrale punt tussen de twee ‘benen’ van het Comomeer. Fietsers en wielrenners kennen de stad niet zozeer omwille van het fantastische zicht op het Comomeer of op de Alpen aan de overkant van het meer maar vooral als de voet van de Ghisallo. Wie de Ronde van Lombardije zegt, kan niet anders dan het hebben over de Madonna del Ghisallo, haast het epicentrum van het Italiaanse ciclismo. Mispak je niet aan de Ghisallo. Een gemiddeld stijgingspercentage van nauwelijks vijf percent doet vermoeden dat het een makkie is. Maar hou vooral rekening met het gegeven dat enkele vlakkere stroken halverwege de beklimming dat gemiddelde stijgingspercentage wat misleiden.
De Muur van Geraardsbergen, Alpe d’Huez, de Mont Ventoux, … Er zijn tal van plaatsen waarvan gezegd wordt dat je er als fietser ooit eens moet zijn geweest. De top van de Ghisallo (751 m) met het kerkje Santuario della Madonna del Ghisallo hoort ook thuis in dat rijtje. De zwaarste stukjes van de klim situeren zich tussen kilometer 2,5 en 5 en ook in de laatste anderhalve kilometer wanneer je het torentje van de kapel haast aanraken kan. Dankzij de haarspeldbochten en ook door geregeld te turen naar het Comomeer links of rechts van je, wordt de klimervaring uniek. Uniek, ja zelfs magisch, is het bezoek aan de Ghisallo-kapel op de top. Het is een bedevaartsoord voor fietsers geworden. De fietsrelikwieën zijn ontelbaar. Tal van kampioenentruien en -fietsen sieren de muren. Kijken mag, aankomen niet. Kijken kan je ook in het moderne museum vijftig meter verderop, het Museo del Ghisallo. Dat heeft het niet makkelijk om te overleven. Zonde, want dit project van wijlen Fiorenzo Magni, herbergt een schat van historische wielerspullen en -verhalen.
Vergane glorie
Eens de Ghisallo is verteerd, slingert de wedstrijd zich nu eens naar Lecco, dan weer naar Como. Met beklimmingen als Civiglio of San Fermo della Battaglia als scherprechters. In het verleden was de Ghisallo echter de vaste en laatste springplank voor de beslissende vlucht die zich dan richting aankomstplaats Milaan stortte. Dat traject staat ons wel aan. Milaan en de Velodromo Vigorelli: het uitspreken alleen al doet ons wegdromen naar lang vervlogen tijden. De wielerpiste van de Vigorelli, waar ooit The Beatles optraden en waar Fausto Coppi onder de bombardementen van de Tweede Wereldoorlog het werelduurrecord brak, is nu vergane glorie. De piste is in verval en niet langer berijdbaar. Zonde. Al zou van de renovatie binnenkort werk worden gemaakt. Gelukkig. Wielererfgoed dient gekoesterd te worden. Als ze dat al in Italië durven vergeten, dan is het ver gekomen.
Aan de buitenzijde van de velodroom heeft Cicli Masi nog altijd zijn fietsshop. We treffen er Alberto Masi, een prille zeventiger, in een blauwe schort, nog steeds werkend aan de stalen frames die zijn naam en die van zijn vader dragen. Papa Faliero bouwde fietsen voor de allergrootste kampioenen: Coppi, Gimondi, Van Looy, Anquetil en zelfs Merckx. De fiets waarmee Merckx in 1967 wereldkampioen werd in Heerlen was een Masi, gespoten in Peugeot-kleuren. Met diezelfde Masi (deze keer dan in Faema-kleuren) won Merckx in 1968 zijn eerste Ronde van Italië, mede dankzij een fenomenale raid op weg naar Tre Cime di Lavaredo. Breng je Alberto Masi een bezoekje, dan haalt hij voor jou met plezier de ‘geometriemal’ van Coppi’s frame van de wand. En ook een voorwiel waarmee Coppi een editie van de Trofeo Baracchi won, een koppeltijdrit die helaas van de wielerkalender is verdwenen. Een aanraking met dat staal doet je verstommen. Hier voel je Italië, hier voel je passie, hier voel je ook de Ronde van Lombardije.
-FLASHBACK-
1956: de jump van Darrigade
Verguisd door Bianchi en al wat op zijn retour en rijdend voor ‘Carpano-Coppi’, wilde Fausto Coppi in 1956 nog één keer groots uitpakken, in ‘zijn’ Ronde van Lombardije. De recordhouder moest en zou een zesde keer winnen. Op de Madonna del Ghisallo scheidde Coppi zich af met Bianchi-renner Diego Ronchini die niet happig was mee te werken. Toen in de achtergrond ook een geprikkelde Fiorenzo Magni vurig de achtervolging leidde en de vluchters werden gegrepen, leek Coppi’s droom zoek. Of niet? Coppi hield het tempo zo strak dat hij alle sprinters, inclusief Magni, Poblet en Van Looy, versmachtte in de laatste meters. Behalve die ene … André Darrigade. Die haalde het net van Coppi, die in tranen afdroop.
1975: de handschoenen van Moser
In 1975 is het barslecht weer in Lombardije. De Italianen Moser en Chinetti krijgen in de finale nog het gezelschap van hun landgenoot Paolini, die de elkaar neutraliserende Merckx en Maertens had weten achter te laten. Het is Italiaans kampioen Francesco Moser, voorzien van kolossale handschoenen, die de grote vis binnenhaalt: hij klopt Paolini en Chinetti in de spurt.
2006: de tranen van Paolo
Eén week voor de Ronde van Lombardije 2006 was de Italiaan Paolo Bettini wereldkampioen geworden in het Oostenrijkse Salzburg. Een titel met een wel heel wrange en bittere nasmaak aangezien Paolo’s broer Sauro omkwam in een auto-ongeluk kort na het behalen van dat WK-goud. Toch wist Paolo Bettini zich op te laden en verscheen hij als wereldkampioen aan de start van de Ronde van Lombardije. Winnen voor Sauro was het doel maar dat doe je natuurlijk niet zomaar. Het vergde bloed, zweet … en tranen. De veerkracht van de wereldkampioen was fenomenaal. Bettini won met verve en kwam huilend over de streep, wijzend naar de hemel.
2013: de wraak van Purito
Eén week voor de Ronde van Lombardije was Joaquim Rodriguez nog in tranen. In Firenze had hij op een haar na de wereldtitel gemist toen hij op de valreep werd bijgehaald door de Portugees Rui Costa. In Lombardije zou ‘Purito’ zijn gram halen en voor het tweede jaar op rij de klassieker van de vallende herfstbladeren naar zijn hand zetten. Wat Rodriguez allicht nog het meeste deugd deed toen hij solo over de streep reed in Lecco, was de tweede plaats van zijn landgenoot Valverde. Die had een week eerder, in de laatste kilometers van het WK, een voor veel volgers nogal bedenkelijke rol gespeeld, ten nadele van Rodriguez en ten voordele van zijn Movistar-ploegmaat Rui Costa.