Deel dit artikel:

L’Ardéchoise: het grootste wielervolksfeest van Europa?

De Ardéchoise belooft in 2023 nog feestelijker dan anders te worden. Het jaarlijkse Franse wielervolksfeest is immers aan zijn 30ste editie toe. Een half jaar geleden reed Grinta! mee in de 29ste editie. L’Ardéchoise stond na twee afgelaste edities (corona) eindelijk weer op de kalender. En of de Ardèche en zijn inwoners er zin in hadden! O ja, de inschrijvingen voor 2023 zijn geopend.

‘Deze avond verwachten we 20.000 mensen in dit kleine dorpje, 10.000 deelnemers en evenveel vrijwilligers’, zei Bernard, gastheer in ons hotel in Saint-Félicien. 15.954 deelnemers was het record van de afgelopen 30 jaar. Dat is evenveel als het aantal inwoners van Annonay, de grootste stad van de Ardèche.

Veel mensen kennen de Ardèche van zomervakanties aan de Gorges de l’Ardèche. Maar de Ardèche is zoveel meer: eeuwenoude dorpjes, bergen tot 1500 meter hoogte, ruwe bosvalleien, golvende weilanden en akkers. En een gastvrije bevolking: 160 dorpen verwelkomden de fietsers met elk een eigen thema.

Een interactieve kaart op de website toont de eindeloze formules waaruit je kan kiezen. Er zijn formules van één dag, twee, drie of vier dagen, met tientallen routevarianten aangepast aan elk niveau en voorkeur. Daarbovenop biedt de organisatie een ‘specialleke’ aan: de Ardèche Verte, een streek in het noorden van de Ardèche met een route door zoveel mogelijk dorpen.

L’Ardèche Verte

Snel werd duidelijk dat je van de 160 kilometer en 2500 hoogtemeters (tien colletjes!) in de Ardèche Verte niet vermagert. Integendeel. Er was geen ontkomen aan de ellenlange tafels vol streekproducten: Franse kazen, stokbrood, chocolade, fruit, de typische Ardèche-kastanjepasta en zelfs streekwijnen.

De Col de Juvenet bracht ons meteen naar 680 meter hoogte, maar van daar daalden we veertig kilometer af in de vallei van de Rhône. Na de Col de Seyaret in Satilleu en Ardoix: een eerste ‘bevoorrading’ waar vrijwilligers in knalgele T-shirts als sirenes klaarstonden om de fietsers te lokken. Stortregen joeg ons het eerste het beste café in. Na een half uur schuilen zetten we koers richting Col de Barbe Bleu: een kort colletje in de heuvels aan de andere kant van de Rhône waarop je in één stevige inspanning naar boven kan knallen. Boven op de top greep de stormwind wild om zich heen. In de afdaling kregen we de volgende bui over ons heen, en zo zou het nog een paar uur doorgaan.

We waren vertrokken voor de ene beklimming na de andere. De Col de Brunieux bijvoorbeeld. Die trekt in vier haarspeldbochten langs de valleiwand aan 12% omhoog. Onder ons verschenen groene valleien met wijngaarden en akkers. Op de top eindeloze witte tarwevelden en heerlijke geuren van regen op dor gras.
In Colombier-le-Cardinal stonden vier van de 320 inwoners voor de kerk regen en wind te trotseren om Belgische laatkomers te verwelkomen met koekjes en thee. In Peaugres, het volgende dorp amper drie kilometer verder: weer grappige grijze mannen en gul glimlachende vrouwen. We pasten wijselijk voor de wijn, maar de kastanjepasta ging er wel vlot in.

Nog eens drie kilometer verder, in Félines, durfden we het eindelijk aan: ‘Sorry, we hebben al teveel gegeten.’ Antwoord: ‘Ah non, c’est pas possible. Ça, c’est l’Ardéchoise.’ Goed, nóg eens volproppen.

Het landschap ging steeds meer reliëf vertonen. Dit zijn al uitlopers van het Centraal Massief. Het volgende dorp was Savas, volledig opgetrokken in oude natuursteen, op de top van de Col de Fayet. Vijf kilometer klimmen naar 611 meter hoogte. Goedlachse vrijwilligers onthaalden ons op applaus en wezen ons meteen op een kraantje waar we ons hoofd onder konden steken.

‘Jullie zijn te laat! Ons thema was Peru, en we hadden lama’s!’ Lama’s, koersfietsen en Ardéchoise dorpelingen in Peruviaanse klederdracht: het had een mooi plaatje kunnen opleveren. Maar ook zonder dieren was het ça va in Savas.

Vanaf daar doken we door weidse tarwevelden naar beneden tot in Annonay. Pas hier begrepen we hoe belangrijk de Ardéchoise is voor deze streek. Het wielerevenement is het jaarlijkse ‘dorpsfeest’ dat deze gemeentes leven inblaast.

Op een paar korte afdalingen na trokken we gedurende twintig kilometer omhoog, de ruwe Ardéchoise berglandschappen in. Door bossen, uit bossen, met uitzichten op beboste bergflanken tot in de oneindigheid, tot een eerste top op 640 meter hoogte in het pittoreske dorpje Vanosc.

We kwamen boven op de Col de Monestier op 875 hoogte, in een geïsoleerd vijftiende-eeuws bergdorpje met 65 inwoners. Van hen was geen spoor te bekennen. Enkel de paarsgele vlaggetjes wapperden nog in de wind. Vorige zomer was ik hier al eens met de mountainbike, toen ik een stuk van de adembenemende Grande Traversée de l’Ardèche reed. ‘Kom je volgend jaar terug voor de Ardéchoise?’, vroeg een dorpeling me toen.

Tussen Saint-Julien-Vocance en Saint-Bonnet-le-Froid ligt de Col des Baraques op 1074 meter hoogte. Het kerkje van Saint-Bonnet-le-Froid was het orgelpunt van de beklimming. Van daaruit geen afdaling, maar een plateau, en een volgende beklimming: Col du Rouvey, het hoogste punt van de route op 1244 meter. Op de top een bron met ijskoud bergwater: op zo’n moment is dat een geschenk uit de hemel.

Na een razendsnelle twintig kilometer-lange afdaling terug tot in Saint-Félicien kwamen we in een spookdorp aan. Waar zijn die 20.000 mensen? Terug naar hun hotels? Maar deze Ardèche Verte was slechts een voorsmaakje van de Ardéchoise-storm die de volgende dagen zou losbarsten.

L’Ardéchoise, dag 1

Van de eindeloze formules die L’Ardéchoise aanbiedt, kozen we de traditionele formule: de klassieke Ardéchoise in twee dagen. ‘Un parcours superbe’ van 220 kilometer en 4270 hoogtemeters.

We begonnen onze tweedaagse vroeg, om de moordende temperaturen tot 37 graden voor te zijn. Er stonden opnieuw tien cols op het programma. Geen lange alpencols, noch steile muren, maar wel heerlijke ‘lopers’ van telkens een tiental kilometer aan 5 tot 7 % stijgingspercentage. Ideaal voor een stevige inspanning aan een goed tempo.

De Col du Buisson was er meteen een perfect voorbeeld van. We klommen door dorpjes en bossen langs de weidse groene bergflanken.

Op de top konden we meteen proeven van wat tijdens deze tweedaagse hoogtepunten zouden worden: de Ardèche-afdalingen. Fenomenaal als je aan die relatief zachte hellingspercentages en zonder al te scherpe bochten pijlsnel naar beneden kunt razen. En in zo’n decor, door kloven, langs afgronden, met uitzichten over verre valleien,…

Tweede col op het menu was de Col des Nonières. Boven wachtte een bronnetje uit 1932. Drinken, douchen, klaar voor de afdaling, allez! Gedurende heel de dag zou het cruciaal zijn om bidons bij te vullen en ‘douches’ te nemen.

Aan de voet van de volgende col in Le Cheylard hunkerden we stilaan naar zo’n typische bevoorrading. Maar deze rit moest ‘en autonomie’ afgewerkt worden. Dus stapten we maar de lokale cafeetjes in de dorpen binnen. Colaatje, ijsje.

De Col de Mézilhac was een van de meer uitdagende van de streek. Twintig kilometer lang, ook al was het stijgingspercentage opnieuw constant en vriendelijk. Maar zulke cols kan je zo zwaar maken als je zelf wil. Ik wilde mezelf op de proef stellen: de hele col tempo houden, op de grote plateau.

In Dornas, het volgende slaperige dorpje in natuursteen, stortten hele groepen zich op de kraantjes voor drinkwater en douches. Iedereen ging er in volle wieleruitrusting onder staan. Ik kapte nog een bidon ijskoud water over me en sprong kletsnat weer op de fiets. Heerlijke verkoeling, en het voelde ook nog eens lekker heroïsch.

Ik pikte aan bij een vijftiger die er alleen vandoor ging. Zijn tempo lag hoog, maar ik klampte aan. Ook in de haarspeldbochten, recht in de trappers, steeds hoger en hoger. De zon beukte op onze hoofden. In de verte verscheen de top op 1119 meter hoogte en een bijna 360-graden panorama over de groene bergen rondom.

Op de top verkocht Hotel des Cévennes, waar de tijd in de jaren ‘50 was blijven stilstaan, op straat broodjes en warme maaltijden. Honderden fietsers schoven aan aan lange tafels, verschillende met een pint bier. We raakten aan de praat met Nico en Louis, twee Franse twintigers uit de Alpen. Natuurlijke klimmers: ‘Mijn woon-werkverkeer is een col oprijden.’ ‘t Is eens iets anders dan de F3 Leuven-Brussel.

We begonnen samen aan de vijftien kilometer-lange roetsjbaan hélemaal terug naar beneden door diepe kloven met aan beide kanten imposante rotswanden. Het was onmogelijk om te stoppen voor foto’s, zo spectaculair was de afdaling. Maar één keer: de rotswanden waren zo hoog en de wielrennertjes daartussen zo klein, dat ik gewoon moest terugkeren voor die foto.

Gelukkig maar, want helemaal beneden in de kloof, onder de asfaltweg, zagen we twee jongeren in de rivier baden. We hadden nog maar acht kilometer te rijden, één colletje. Met de fiets op de rug klauterden we naar beneden en zagen we een wonder van de natuur: een natuurlijk zwembad tussen de rotsen en daarachter een waterval van drie meter hoog over een perfect egale gladde rots.

De jongeren boden ons biertjes aan, die ze in het water koud hielden. We bleven er uiteindelijk vier uur liggen, zwemmen, slapen.

In de herberg, Lys de la Vallée in Labastide-sur-Bésorgues, mee geboekt in de formule van twee dagen Ardéchoise, waren we de laatsten die aankwamen. Achter de gevel traden we binnen in een eeuwenoud decor van natuurstenen muren en houten trappen.

Iedereen zat samen rond één lange tafel in een kamer vol antieke snuisterijen, oude familieportretten en vergeelde kaarten van de Ardèche. Het voelde alsof we bij Camille, de grappige vrouw des huizes vol tatoeages, thuis mochten gaan eten. Ze sloofde zich uit voor de renners, en kwam binnen met meterslange broodmanden en borden pasta.

Dit huis was door de eeuwen heen een herberg voor reizigers. En zo voelde het voor ons ook, als herberg voor wieleravonturiers die over de cols van de Ardèche trokken. Aan tafel ontsponnen zich gesprekken over de avonturen van de dag.

L’Ardéchoise is voor velen een jaarlijkse traditie. Iemand was bezig aan de Ardéchoise Ultra: 618 kilometer en 41 cols. Iedereen beleeft de Ardéchoise op een andere manier en toch ook samen.

L’Ardéchoise, dag 2

De gesprekken gingen aan het ontbijt verder. ‘Ik heb al vijftien Ardéchoises op de teller en nog maar één keer was het zo warm als dit jaar’, zei iemand. ‘Heb je ook gevoeld dat de wielen soms in het asfalt zakken? Het asfalt geeft minder grip. Pas op in de afdalingen.’ We zouden er weer vijf krijgen, fenomenale afdalingen. Zelfs eentje van twintig kilometer van het hoogste naar het laagste punt van de route.

Aan de herberg vertrokken we samen met Nico en Louis, voor een rit van 125 kilometer en 2500 hoogtemeters. De hoogdag waarop 10.000 fietsers en 160 dorpen zouden samenkomen voor één groot volksfeest.

Onmiddellijk begon de Col de Moucheyres. Die hadden ze beter Col des Mouches gedoopt. Rond elke fietser vloog een zwerm van honderden agressieve vliegen die op je gezicht en armen kwamen zitten. Niet de col, maar de vliegen putten ons uit.

Toen we de top bereikten, scheen er nog een vaal ochtendlicht over de beboste bergen. Een paar minuten en een vlammende afdaling langs de afgronden later stonden we alweer beneden, aan de andere kant van de vallei.

Er vormden zich lange slierten renners. Het uitzicht langs rechts: een diepe vallei, daarin het dorpje Burzet, stenen brug over de rivier en daarachter een scherpe piek met op de top een eenzame klokkentoren. De beklimming kronkelde op de flanken van de bergruggen. Ik probeerde van het ene naar het andere groepje te springen, tot op een vlakte op 1257 meter hoogte, een eerste top: de Col de la Barricaude.

Op de hoogvlakte vlamden we met z’n vieren tien kilometer lang tot de voet van de reus: de Mont Gerbier de Jonc, een kegelvormige berg van vulkanische oorsprong. Hier ontspringt de Loire, de langste rivier van Frankrijk. De beklimming ernaartoe, de Col du Jerbier de Jonc, gaf voortdurend uitzicht op de kegel.

Op 1417 meter hoogte begon misschien wel de grootste sensatie van de tweedaagse: de afdaling van de Mont Jerbier de Jonc. Op twintig kilometer 1000 meter lager. ‘We zitten nog maar in de helft van de afdaling, hé’, zei Louis in het eerste dorpje waar we onder de kraantjes een douche namen. Het asfalt onder de tent met de bevoorrading was zo heet dat het smolt.

Beneden in Arcens reden honderden renners een ‘paleis’ (tenten, pittoreske dorpspleinen) binnen, waar tientallen ‘dienaars’ in knalgeel uniform hen stonden op te wachten om hen streekproducten toe te stoppen. Kaasschotels, Frans stokbrood, noten, huisgemaakte yoghurt, besproeiing van oververhitte renners, muziek. Je zou hier urenlang willen doorbrengen en praten met deze mensen, maar elke renner was hoogstens een passant.

Want de volgende beklimming wachtte: Col de Clavière. En de hitte zat ons op de hielen. Het dorp Saint-Julien-Boutières deelde de beklimming in twee. Onmogelijk om niet te stoppen: ook déze dorpelingen hadden zich uitgesloofd om de passage door hún dorp onvergetelijk te maken. Geen Frans cliché ontbrak: mannelijke vrijwilligers verkleed in Louis de Funès, vrouwen in gendarmes naast 2pk’kes. Met religie werd naar goede Franse traditie de draak gestoken: nonnetjes strooiden wijwater over de renners.

Ik zag een renner in bolletjestrui vertrekken. Die sprong ik achterna. Ik in zijn wiel, zo klommen we iedereen voorbij. Nu eens tempo, dan weer versnelling recht in de trappers. ‘Merci!’, bedankte ik hem op de top voor mijn wieltjeszuigerij.

Op een piek tussen twee valleien lag, heel iconisch, Rochepaule. Daar klommen we naartoe. Het is een dorp van één straat, en links en rechts op de steile wand oude huisjes.

We reden binnen door een reusachtig gordijn. En daar: Feest! Terrasjes! Opblaasbaar zwembadje! Ik sprong er gewoon in. De lucht tijdens de afdaling was zo heet als de lucht uit een haardroger, dus was ik snel weer kurkdroog.

De laatste beklimming van de Col de Lalouvesc was een dodenmars bij 37 graden. Verspreid op de col stonden orkesten. Elke kilometer lagen fietsers in de schaduw op de grond. Meterslange rijen van fietsers te voet. Geen stervende zwanen, maar echte appelflauwtes.

Gelukkig wachtten op de top weer al die vrijwilligers voor een laatste verwennerij. En natuurlijk, als kers op de taart: 25 kilometer dalen, rond de berg, door de vallei. In Ardéchoise-dorp Saint-Félicien sprintten we een laatste helling op om euforisch en oververhit onder het spandoek en applaus te finishen.

Daar heerste deze keer wel een festivalsfeer. Een warme maaltijd was inbegrepen. De bagage die de organisatie naar de herberg in Labastide-sur-Bésorgues had gebracht en terug naar Saint-Félicien, lag zonder fout klaar. Stel je voor dat je dit voor meer dan 10.000 fietsers moet organiseren. L’Ardéchoise is een gigantische logistieke operatie.

Honderden dorpen maakten fietsen in de Ardèche nog mooier dan het al is. L’Ardéchoise is een belevenis die elke wielerliefhebber zou moeten meegemaakt hebben.

L’Ardéchoise 2023 vindt plaats van 14 tot 17 juni. Info en tickets: www.ardechoise.com





Gerelateerde artikels